archief / downloads

Verslag: Slimme stedelijke mix 2021-2022 (evaluatie)

Slimme stedelijke mix 2021-2022 (evaluatie)

Op donderdag 23 september 2021 verzamelden zich een groot aantal netwerkleden van Architectuurcentrum Eindhoven in Natlab voor de lancering van een nieuw jaarthema. Gastprogrammamaker Eric Frijters stelde dat wijken waar zowel gewoond, gewerkt als geleerd wordt vitale en levendige wijken zijn. ‘Dus waarom maken we hier niet meer werk van? Waarom toch nog steeds bij stedelijke ontwikkelingen die functies zoveel mogelijk scheiden?’, vroeg Frijters zich hardop af. En als we die functies combineren wat betekent dat voor de bewoners, voor de stedelijke economie, voor de impact op het milieu? Kortom, wat levert een slimme stedelijke mix Eindhoven op?

 

In vijf sessies gingen we met elkaar over deze vragen in gesprek. Dat leverde een aantal verhelderende en tegelijk verrassende inzichten op. En belangrijke constatering is dat Nederland aan de vooravond van grote ruimtelijke uitdagingen staat: de klimaatopgave, de energietransitie, het circulair maken van de economie en niet in de laatste plaats de veelbesproken woningbouwopgave. Al deze opgaven komen samen op een beperkt grondgebied en kunnen ook niet afzonderlijk van elkaar worden opgelost. Er moet gezocht worden naar slimme combinaties.

Gezamenlijk stelden we vast dat verdichting van het huidige stedelijke weefsel met een slimme mix aan wonen, werken én produceren niet alleen een noodzakelijk aandachtpunt is, maar dat het ook kansen biedt. Een slimme combinatie van stedelijke functies in elkaars nabijheid, zo was een hypothese van Frijters, zal leiden tot een beter circulair stedelijk metabolisme. En, een beter functionerend stedelijk metabolisme leidt tot een verkleining van de ecologische voetafdruk (de hoeveelheid productieve grond- en wateroppervlakte die een bepaalde stad gebruikt om zijn consumptieniveau te kunnen handhaven en zijn afvalproductie te kunnen verwerken). En niet onbelangrijk: de diversiteit van economische activiteiten én banen leidt tot een robuuste stedelijke economie. Met andere woorden: een compacte en slim gemengde stad is een duurzame stad.

 

De stad als metabolisme

Het eerste aspect bleef tijdens de lezingen nog redelijk onderbelicht. Er zijn onderzoekers die de stad als een metabolisme opvatten. Een van de pioniers op dit gebied is Janine Benyus, onder meer auteur van Biomimicry: Innovation inspired by nature (2002). Zij werkt aan het concept genereuze steden, waarbij ze het plaatselijke, oorspronkelijke ecosysteem van een stad – zoals een nabij gelegen bos, moeras of savanne – bestudeert. Ze noteert in welke mate dit ecosysteem zonne-energie ontvangt, CO2 afvangt en opslaat, regenwater absorbeert etc. Deze gegevens vormen vervolgens het vertrekpunt voor de nieuwe stad waarbij architecten en stedenbouwkundigen worden uitgedaagd om de gebouwen en landschappen te ontwerpen die ‘even genereus zijn als de wildernis vlakbij’. Echter, dit denken in stedelijke metabolismen is nog een vrij academische aangelegenheid met nog weinig praktische voorbeelden.

Wel zijn er boeiende voorbeelden waar het ‘circulaire denken’ zichtbaar wordt. Dat gebeurd in de meeste gevallen door het hergebruik van restwarmte of restmaterialen of -stoffen. Een project dat Eric Frijters in deze context besprak is het masterplan voor het Bajes Kwartier in Amsterdam. Het plan voor de herontwikkeling van de voormalige Bijlmerbajes is gemaakt door OMA, FABRICations en Lola Landscape Architects. Hierin komen het hergebruik van materialen, stroomopwekking, innovatieve watersystemen, hedendaagse mobiliteitsconcepten en een gemengd stedelijk programma samen. Enkele van deze aspecten zijn uitgewerkt in de transformatie van de voormalige gevangenistoren. Deze wordt momenteel verbouwd tot het iconische centrum van het complex. In deze Groene Toren zijn historische onderdelen van de bestaande constructie behouden en aangepast zodat een openbaar toegankelijk verticaal park ontstaat.

Ook het project Porte de la Chapelle in Parijs illustreert enkele ‘metabolische aspecten’. Hier is een voormalig rangeerterrein van de Franse spoorwegen getransformeerd in het wat de Fransen een ‘Hôtel logistique’ noemen: een grootschalig overslagpunt voor voedingsmiddelen, meubels, mode en andere e-commerce producten, dat door meerdere distributiebedrijven tegelijk gebruikt wordt. Goederen komen via het spoor aan met een shuttletrein vanuit een groot distributiecentrum bij Lille. Het laatste stukje in de distributieketen vindt plaats met behulp van elektrische voertuigen. Vanaf 2024 zijn in Parijs oude of nieuwe dieselvoertuigen niet meer toegestaan en mogen vanaf 2030 alleen emissieloze auto’s en -vrachtwagens zich nog binnen de Boulevard Périphérique begeven. Bovenop het overslagpunt is plaats voor sport, kantoren, woningen, woon-werk units en stadslandbouw. Een datacenter in de kelder levert restwarmte aan woningen en kassen.

 

Veerkrachtige steden

Een tweede belangrijk inzicht is dat gemengde steden, met een mix aan functies, ook economisch robuuster zijn. Stadscentra zijn door het ‘verdrijven’ van industriële productie naar de stadsranden of zelfs naar lagelonenlanden, ‘eilanden van consumptie en speculatie’ geworden. De westerse stad is verandert in een plaats van consumptie, zonder productie. Dat is ook een direct gevolg van de functionele opvattingen over stedenbouw zoals die begin 20e eeuw opkwamen en die een enorme impact hebben gehad de verstedelijking. Ze hebben centrifugale krachten ontketend waardoor steden, zeker na de Tweede Wereldoorlog, enorm uitdijden. Belangrijk kenmerk van deze uitbreidingen aan de randen van de oude stadscentra is de scheiding van functies. Steden kregen aparte monofunctionele woonwijken, recreatiezones, bedrijvenparken en industriegebieden met elkaar verbonden door autowegen.

In het verdrijven van die maakindustrie naar meer perifere zones of zelfs naar het buitenland schuilt een gevaar. ‘Steden zijn te succesvol. Ze trekken zo veel bewoners aan dat bepaalde groepen de stad uit geduwd worden, terwijl wonen tevens bedrijvigheid verdringt’, stelde stedenbouwkundige Kristian Borret in een interview: ‘Deze ontwikkeling moeten we corrigeren’. Adam Lubinsky, als stedenbouwkundige al jaren betrokken de herontwikkeling van de Brooklyn Navy Yard, ziet dat in New York de grondprijzen enorm onder druk staan waardoor de ontwikkeling van woongebouwen meestal veel meer oplevert. Dit leidt tot steden die voor grote groepen onbetaalbaar wordt. De non-profit ontwikkelingsorganisatie die The Yard ontwikkelt ziet het belang om stedelijke gebieden beschikbaar te houden voor innovatieve maakbedrijven. Daarmee blijven werkgelegenheid en de bijbehorende carrièrekansen beschikbaar voor een brede groep New Yorkers, stelt Lubinsky. Heel bewust zet de ontwikkelingsorganisatie daarom niet in op het creëren van woningen op de voormalige scheepswerf. Toch is het succes van The Yard deels ook afhankelijk van de beschikbaarheid betaalbare woningen en de goede bereikbaarheid voor de ondernemers en werknemers.

Onderzoeker Adrian Vickery Hill liet eveneens zien dat het vertrek van de industrie uit steden tot gentrificatie heeft geleid. Voormalige industriële zones zijn getransformeerd tot hoog-stedelijke en vaak ook dure woonmilieus. In Brussel is tussen 2000-2018 ongeveer 16 procent van de industrieterreinen veranderd in woonmilieus, stelde hij. Bewoners zijn bovendien steeds succesvoller in het mobiliseren van verzet tegen industriële activiteiten in hun buurt. Deze ontwikkelingen staan volgens Hill op gespannen voet met het belang en de waarde van maakindustrie voor de stad. Hij noemde vier punten die de aandacht voor stedelijke productie rechtvaardigen: 1. stedelijke industrie draagt bij aan een vitale, lokale economie; 2. het stimuleert innovatie; 3. het speelt een rol bij de aanpak van klimaatverandering en milieuopgaven, en 4. het is van belang met het oog op economische en sociale inclusie.

Rob van Gijzel, voormalig burgemeester van Eindhoven, vroeg ook aandacht voor dit laatste punt. Hij zag de ‘veramerikanisering’ van de samenleving als een bedreiging. Dat heeft nu op tal van terreinen tot crisis geleid: oplopende verschillen tussen ‘haves en have-nots’, segregatie, slecht onderhouden infrastructuur, verschraling van de collectieve voorzieningen, crisis op de woningmarkt, een crisis in de zorg en het onderwijs. De sociale kwaliteit van onze samenleving is niet meer in balans met de economische kwaliteit. Ook dat is tegelijk een enorme bedreiging voor Brainport waar dringend een antwoord op moeten worden gevonden wil de stad blijven meedoen als een van de belangrijkste economische regio’s van Nederland, stelde Van Gijzel: ‘zonder sociale cohesie krijgt Brainport het moeilijk.’

 

De aanpak

Bij veel overheden staat het belang en de toegevoegde waarde van de maakindustrie (nog) niet op het netvlies, stelde Hill, ‘maar dat is wel hard nodig. Zeker nu Europa het Leipzig Charter (2020) heeft aangenomen.’ Dit handvest benadrukt het belang van geïntegreerde en duurzame stadsontwikkelingsstrategieën. Een van de moeilijkheden is dat de afgelopen decennia de westerse maakindustrie enorm is veranderd, maar dat het idee erover nog niet. De huidige maakindustrie divers van kleinschalige ambachtelijke productie tot schone en vaak ook geluidsarme, ‘schone’ hightech. Hill betoogde dat de publieke sector, en dus de politiek, het belang van maakindustrie voor de stad moet erkennen en daar ook op moet gaan inzetten. Maar hoe? En, op welke vorm van maakindustrie zou ze moet inzetten?

Die vragen stonden centraal in het internationale onderzoeksprogramma Cities of Making waar Hill bij betrokken was. Het mondde uit in de publicatie Foundaries of the Future. A Guide for 21st Centrury Cities of Making (2020). Omdat geen enkele vorm van productie of productieomgeving identiek is kan deze ook onmogelijk in een andere context worden gekopieerd. Toch zijn er vergelijkbare kenmerken. De op basis van veldwerk en observaties gevonden overeenkomsten zijn door Hill c.s. vertaald in vijftig patronen. Begrip van die patronen, kan de complexiteit van stedelijke productie inzichtelijk, toegankelijk en ook beheersbaar maken. Op die manier wordt het voor steden mogelijk om beleidsdoelen voor de stedelijke maakindustrie te formuleren.

Stedenbouwkundige en architect David West vertelde over de manieren waarop hij werken een plek geeft in de ontwikkeling van met name verlaten industriële zones. Hij ziet dat de beschikbare gebieden voor de ontwikkeling van woningbouw in de regio Londen beperkt zijn en daardoor duur. Er is tegelijkertijd een enorme druk op de woningmarkt en de noodzaak om te voorzien in (betaalbare) woonruimte. Londen over tal versleten industriële zones die wachten op een vitaliteitsimpuls, die ook een positieve impact heeft op de directe – vaak verpauperde – omgeving. Daarbij onderstreept West eveneens het belang van het creëren van lokale werkgelegenheid. In deze context lanceerde West het project (Re)Working London: Living With Industry (2018), een expositie over de combinatie van wonen en werken. Het betekende de opmaat voor een hele waaier aan projecten waarin de vaak gestapelde combinatie van wonen, werken en produceren het centrale thema vormt.

Wests aanpak kent een aantal vaste aandachtpunten. In de eerste plaats nodigt hij kwartiermakers uit om activiteiten in het gebied te ontplooien. De historische context biedt daarbij bovendien vaak interessante aanknopingspunten voor de creatie van de nieuwe identiteit. Innovation hubs en maker spaces hebben een katalyserende werking en spelen daarom in de benadering van West een belangrijke rol. Bovendien is het cruciaal om in de pioniersfase is de huurprijzen voor deze ‘maakbedrijvigheid’ laag te houden.

 

Die aanpak is in Eindhoven zeker niet nieuw. De door West benoemde aandachtspunten speelden ook bij de herontwikkeling van het voormalige Philipsterrein Strijp-S een belangrijk rol. Over dit internationaal gelauwerde voorbeeld vertelde stedenbouwkundige Adriaan Geuze. Hij hecht veel belang aan de stad als een plek om je te kunnen ontplooien. Overeenkomstig het adagium van de krakersbeweging is niet architectuur maar ’ruimte’ belangrijk voor de stad. Bij de herontwikkeling van Strijp-S, waar Geuze al zo’n 20 jaar bij betrokken is, is vanaf het begin ingezet op het faciliteren van die ‘ontplooiing’. Het gebied is een plek voor zowel wonen, werken, leren, recreatie als bedrijvigheid. Er is daarbij consequent vastgehouden aan een ’tienpuntenplan’ waarin een aantal uitgangspunten voor het gebied zijn geformuleerd, zoals bijvoorbeeld lage huren voor startende ondernemers, het faciliteren van doorgroeimogelijkheden van succesvolle startups, functiemenging en een regisseur die verantwoordelijk is voor de invulling van de plinten. Met name de activering van deze gebouwplinten speelt een belangrijke rol bij het vitaal en levendig houden van de publieke ruimte.

Tegelijk werd er tijdens de bijeenkomsten geconstateerd dat beleggers nog voorzichtig zijn met beleggingen in gemengde stedelijke milieus. Ze investeren vooralsnog of in wonen of in werken. Ook de langdurige exploitatie van dit soort projecten is nog een onopgelost vraagstuk. Bovendien stelt het inzetten op een mix van functies andere eisen aan de bebouwing. Soms leidt dit tot de ontwikkeling van nieuwe verticale gemengd-industriële gebouwen of moeten oude industriële gebouwen dusdanig worden aangepast dat ze voldoen aan de eisen van de tijd. In beide gevallen spelen er complexe technische aspecten, zoals akoestiek en warmte-isolatie, logistiek, opslag, distributie. Vaak is daarbij een bepaalde ‘overmaat’ en spelen ook zwaardere eisen op het gebied van akoestiek en vloerbelasting, waardoor deze gebouwen gewoon duurder zijn dan reguliere woongebouwen. Stedenbouwkundige Floris van der Zee noemde in dit verband de mogelijkheid van fondsen, bijvoorbeeld om startups een duw in de goede richting te kunnen geven, en het belang om investeerders aan te trekken die lange tijd in het project betrokken blijven.

Het langdurig vasthouden aan een aantal heldere beleidsuitgangspunten heeft de ontwikkeling van Strijp-S zo succesvol gemaakt, stelt Geuze. De combinatie van wonen, werken, leren, recreatie en bedrijvigheid heeft geresulteerd in een dynamisch en vitaal stedelijk gebied: ‘Dat gaan beleggers nu ook inzien.’ Hij ziet dat veel bedrijvigheid zich bij snelweglocaties aan de randen van de stad vestigt, maar dat de moderne werknemer steeds meer belang hecht aan nabijheid, fietsmobiliteit, en daarmee ook een groene en aangename publieke ruimte. Hierdoor neemt ook de betekenis van die publieke ruimte in het stedelijk functioneren toe.

Geuze onderstreept daarom ook het belang om bij het ontwikkelen van de nieuwe gebieden tegelijk ook in te zetten op nieuwe en kwalitatieve verbindingen tussen de van oudsher versnipperde en geïsoleerde woon- en werkgebieden in Eindhoven. Dat zijn, wat architect Winy Maas betreft, niet alleen horizontale verbindingen, maar ook verticale. Hij presenteerde in deze context het begrip ‘porositeit’. Het kom neer op het meer ‘menselijk maken’ van stedelijke dichtheid. Veel steden bestaan ​​uit gesloten, introverte blokarchitectuur waardoor het stadsleven zich vaak in een geïsoleerde zones afspeelt. Maas onderzocht hoe deze geslotenheid kan worden opgeheven waardoor het letterlijk ruimte ontstaat voor sociale ontmoetingen, andere vormen van verkeerscirculatie én de (her)introductie van flora en fauna in de gebouwde omgeving. Met name dit laatste aspect is niet alleen vanuit de sociale leefbaarheid van de stad van belang maar ook met het oog op de klimaatcrisis die zich momenteel wereldwijd voordoet.

Die meer open – poreuze – stedenbouw is ook herkenbaar in de ontwikkeling van KnoopXL. Hierover vertelde stedenbouwkundige Frank Werner tijdens de vierde bijeenkomst. Een van de grote ruimtelijke uitdagingen in Fellenoord, de zone ten noorden van de verhoogde spoor, is het terugbrengen van de brede verkeerswegen (nu 57 meter) naar een compacte stadsboulevard met een breedte van zo’n 40 meter. Deze ingreep wordt gecombineerd met het versterken van de historische verbindingsroutes onder en langs het spoor. Bovendien wordt het gebied voorzien van een groen ‘dwaalmilieu’ met dwarsverbindingen voor langzaam verkeer dat ontmoeting stimuleert.

Bij de ontwikkeling van dit gebied is ook Metabolic betrokken. Het bureau is gevraagd om vroeg in het ontwikkeltraject vanuit een integraal duurzaam en circulair perspectief mee te denken. Metabolic heeft een nulmeting uitgevoerd van de ruimtelijke kenmerken en de stofstromen door het gebied. Van daaruit zijn kansen en hotspots geïdentificeerd en is een circulaire ontwikkelvisie voor KnoopXL opgesteld.

 

Nieuwe stadslogistiek en hinder

De stadslogistiek – de aan- en afvoer van goederen, de ontsluiting van de gebouwen en de publieke ruimte – is eveneens een belangrijk aandachtpunt bij de ontwikkeling van gemengde stedelijk woon-werkmilieus. De diversiteit aan activiteiten zorgt voor een optimaal gebruik zowel overdag als ’s nachts. West geeft daarbij voorrang aan langzaam verkeer: de voetganger en fietser komen op de eerste plaats. Lubinsky is nieuwsgierig naar de impact op de inrichting van dit soort milieus door bijvoorbeeld smart mobilty en micromobiliteit (stedelijk transport met behulp van kleine, vaak elektrische voertuigen). Het mixen van uiteenlopende verkeersstromen is een gevoelige en complexe uitdaging. Het kan zeker bijdragen aan de kwaliteit en levendigheid van het gebied, maar kan natuurlijk ook tot hinder en irritaties leiden. West onderstreept in dit verband het belang van keuzevrijheid van bewoners. Als mensen bewust de keuze kunnen maken voor een bepaalde gemengde woonomgeving zullen ze er ook in ‘meedoen’.

Filosoof Pieter Hoexum presenteerde in verband het dilemma van het stekelvarken. Dit werd door de Duitse filosoof Artur Schopenhauer (1788-1860) geïntroduceerd. Hij beschrijft hoe hij zag dat een aantal stekelvarkens tijdens een koude dag bij elkaar kroop om elkaar te kunnen warmen. Toen ze elkaar met hun stekels begonnen te prikken, waren ze echter genoodzaakt om weer afstand te nemen. De kou dreef ze echter weer bij elkaar waardoor precies hetzelfde gebeurde: ‘Eindelijk, na vele keren ineengedoken en uiteengejaagd te zijn, ontdekten ze dat ze het beste af zouden zijn door op een kleine afstand van elkaar te blijven. Op dezelfde manier drijft de behoefte van de samenleving de menselijke stekelvarkens samen, alleen om wederzijds afgestoten te worden door de vele stekelige en onaangename eigenschappen van hun aard. De gematigde afstand die ze uiteindelijk ontdekken als de enige aanvaardbare voorwaarde voor omgang, is de code van beleefdheid en goede manieren, en degenen die deze overtreden, wordt ruwweg gezegd om afstand te houden.’ Tegelijk is er geen wet die een bepaalde ideale afstand voorschrijft. Het blijft dus zoeken en aftasten.

 

Vervolgonderzoek: wonen op bestaande bedrijventreinen?

Tijdens een van de laste bijeenkomsten kwam een casus ter spraken waarin de transformatie van een bestaande industriële zone centraal stond naar een meer gemengde woon-werkgebied met behoud van de industriële bedrijvigheid. Deze werd gepresenteerd door stedenbouwkundige Floris van der Zee. Met het ontwikkelplan Schieoevers Noord zet de gemeente Delft in op de transformatie naar een uniek gemengd stedelijk gebied met wonen, werken én recreatie. BURA definieerde het ruimtelijk kader voor deze transformatie op basis van het principe ‘raamwerkplan voor reuring, ruis en rust’. De ambitie is de creatie van ca 5.500 arbeidsplaatsen en zo’n 7.700 woningen tot 2040. Op het goedlopende bedrijventerrein van 77 ha blijft een groot deel van huidige productieactiviteiten komende jaren behouden. Verschillende innovatieve maakbedrijven zijn daarbij ook belangrijke smaakmakers die goed te mengen zijn met wonen.

Nu Nederland – en ook Eindhoven –  voor een complexe huisvestingsopgave staat, is het interessant om te onderzoeken of grootschalige bedrijventerreinen ook kunnen bijdragen aan de aanpak van opgave. Is het mogelijk om ook hier woningen toe te voegen zodat deze monofunctionele bedrijventerreinen veranderen in leefbare en vitale zones die zijn opgenomen in het stedelijk weefsel? En zo ja, welke combinaties van wonen bedrijvigheid verdragen elkaar? Moeten er mogelijk bedrijven verhuizen, zo ja, hoe integreer je dit in de gebiedsontwikkeling? Welke woonvormen passen het best, en waar?

Om dit soort vragen te toetsen wil Frijters een specifieke locatie, bedrijventerrein De Run, verder gaan onderzoeken. Deze locatie gelegen aan Brainport Avenue (A2) is een boeiend en geschikt studiegebied. Het is onderdeel van een bestaand, werkend ecosysteem en er ligt de ambitie om het gebied te herontwikkelen. Tegelijk is er een stevige woningbouwopgave, mede door de enorme groei van ASML. Als vervolg op de lezingenreeks gaat Frijters deze opgave verder onderzoeken. Medio juni 2023 werd een subsidie voor dit vervolgonderzoek beschikbaar gesteld door het Stimuleringsfonds van de Metropoolregio Eindhoven. In dit vervolgonderzoek participeerden verder: Fontys Hogescholen, Woonbedrijf, Geva Vastgoed, gemeente Veldhoven, gemeente Eindhoven en Architectuurcentrum Eindhoven.

 Tekst: René Erven. Foto inzet: Brooklyn Navy Yard, studio WXY.

Meer informatie:

De afgelopen jaren groeit de belangstelling voor het behoud van werk in de stad en het thema ‘slimme stedelijk mix’.  Hier enkele referenties:

‘Werk’, Rijnboutt Magazine, nr. 13 november 2021.

‘Werk’, Rijnboutt Open, 31 maart 2022.

‘Floor Milikowski: “Gemeenschappen maken de kracht van de stad”’, podcast De Architect, maart 2022.

Adrian V. Hill red. Foundries of the Future: a Guide to 21st Century Cities of Making, Delft 2020.

Bernadina Borra en Gert Urhahn, Ecosystemen van werk in de stad; veiligstellen van ruimte voor werk in stedelijke milieus, Rotterdam 2020.

College van Rijksadviseurs, Guiding Principles Metro Mix, Den Haag 2019.

 

Overzicht bijeenkomsten en links naar verslagen:

Startbijeenkomst met Eric Frijters

Bijeenkomst 1, met Rob van Gijzel, Kees Doevendans en Jaap Evert Abrahamse

Bijeenkomst 2, met Adam Lubinsky en David West

Bijeenkomst 3, met Adrian Vickery Hill en Adriaan Geuze

Bijeenkomst 4, met Floris van der Zee, Ronald Rijnen en Frank Werner

Bijeenkomst 5, met Pieter Hoexum en Winy Maas

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox