archief / downloads

Verslag: Licht op rood, licht op groen 2

Biodiversiteit in de stad: op elk schaalniveau liggen kansen

Karin Albers over een natuurinclusieve stad

Donderdagavond 26 september was het tweede deel van het symposium Licht op rood, licht op groen, georganiseerd door Trefpunt Groen Eindhoven, Architectuurcentrum Eindhoven, Henri van Abbe Stichting en Biotope City. Landschapsecoloog Karin Albers boeide de zaal met een betoog over de noodzaak en mogelijkheden om de stad meer klimaatadaptief  en biodivers te maken. Ze verwees daarbij regelmatig naar de specifieke situatie in en rond Eindhoven.

 

De mens als biobouwer blijkt niet in staat zijn eigen woon- en leefomgeving naar behoren in te richten. We wonen op grote schaal in steden die we maar blijven verdichten. Het is er te warm en de fijn- en gifstoffen die wij uitstoten dragen bepaald niet bij aan de leefbaarheid. Waar de meeste dieren een habitat creëren waar ze goed in gedijen, doen wij dat inmiddels niet meer. Hoewel de natuur zich best kan aanpassen, zoekt de mens voortdurend de grenzen op. We blijven doorgaan met het uit laten sterven van soorten en het in de problemen brengen van ecosystemen. We werken naar een biodiversiteitscrisis toe, wellicht een veel grotere dan de klimaatcrisis. En dat terwijl groen en gezondheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een groene leefomgeving brengt daarom tal van voordelen met zich mee.

Om dit te herstellen is het nodig de natuur als één geheel te begrijpen. ‘De bloemetjes en de bijtjes kunnen we zien als een symbool voor ons ecosysteem. Zij maken onlosmakelijk deel uit van een groter geheel. Bijen zijn niet alleen bestuivers, maar dienen ook als voedsel voor grotere dieren. De stad is een natuurlijke habitat voor huismussen, vleermuizen en veel andere dieren’. Natuurinclusief is tegenwoordig het toverwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, stelde Albers. Veel mensen associëren natuurinclusief echter uitsluitend met een inbouwvoorziening voor vleermuizen of een insectenhotel. Ook gemeenten treffen vaak maar deelvoorzieningen. In Amsterdam werden  bij de ontwikkeling van de nieuwe IJboulevard – met veel ophef – natuurinclusieve maatregelen voor onderwaternatuur getroffen, maar de openbare ruimte bleef een stenig en hittegevoelig verblijfsklimaat zonder groen.

 

DS ontwikkelde met Van Hattum, Blankevoort en Ecocean maatregelen voor onderwaternatuur bij de aanleg van de IJboulevard bij het Amsterdamse Centraal Station, ontwerp Venhoevencs. 

 

Een beter voorbeeld is park Meerland. Schitterend én biodivers. Dit Eindhovense park, gelegen in de vinexwijk Meerhoven, is zeer divers van opzet, wat bijdraagt aan de natuurwaarde. Niet alleen de natuur is hiermee geholpen, ook voor de bewoners is het er fijn vertoeven. Ook op kleinere schaal zijn er voorbeelden te over. Neem een tiny forest of groene schoolpleinen, die steeds vaker worden aangelegd. Kinderen die opgroeien in een groene omgeving zijn vindingrijker, socialer, actiever en gezonder. Daktuinen op ziekenhuizen zoals bij het Erasmus UMC kunnen inspireren en die dienen tevens als een aangename werkomgeving en als healing environment. Door vanaf het begin natuurinclusiviteit als uitgangspunt te nemen is er veel winst te behalen. Nadat een natuurinclusieve ambitie geformuleerd is, moet deze in elke fase van het ontwikkelingsproces geïntegreerd worden.

In Eindhoven zijn daarvoor voldoende kansen. Hier dragen de drie groene wiggen en waterlopen zoals de Dommel, de Gender en de Grote Beek enorm veel bij aan een gezond ecosysteem. Ook op meer geïsoleerde plekken in de stad liggen er kansen. Een voorbeeld is het Ecopark Acht, dat in 1998 op basis van een ontwerp van de Vlinderstichting is aangelegd. Het park is al die tijd zorgvuldig beheerd en gemonitord. Uit deze monitoring blijkt dat niet alleen dat de natuur het prima doet, ook buurtbewoners zijn erg tevreden met het park. Ook op andere geïsoleerde plekken, zoals bedrijfsterreinen en plantsoenen, liggen er kansen om de biodiversiteit te verbeteren.

Albers ziet de egel daarbij als één van de ambassadeurs voor een kwalitatief goede vergroening. Als de egel het goed heeft, dan gedijen er ok tal van andere beesten en planten: ‘Zorg voor variatie tussen bomen, bloemrijke vegetaties én struweel. Laat eenvoudig bosplantsoen weer in de mode komen. Een diameter van 5 tot 10 meter en een menshoge beplanting voldoet.’ Ecologisch groen is vaak goedkoper in onderhoud, maar het vereist wel meer kennis bij het onderhoudspersoneel. Kennis over inheemse planten en de wijze van clustering is een vereiste, maar biedt een enorme meerwaarde. Solitaire bomen in gras zijn vaak niet zo biodivers. Ze belemmeren een bloemrijke vegetatie en door de maaimachines worden ze gestoord in hun ontwikkeling. Bomen kunnen het best in een bos of struweel geplant worden. Met name inheemse bomen trekken veel andere soorten insecten en vogels aan (Bomentabel.nl) Biodiverse omgevingen kunnen ook in combinatie met verdichting gecreëerd worden. Bij het woonproject de Groene Kaap in Rotterdam is bijvoorbeeld een daklandschap met aandacht voor biodiversiteit aangelegd.

Tijdens de discussie kwamen de diverse thema’s aan de orde. Een daarvan is de 3-30-300-regel, die vaak wordt gezien als een oplossing om steden beter te vergroenen. De regel gaat uit van: uitzicht op 3 bomen, 30% oppervlakte aan boomkruinen en binnen een afstand van 300 meter een voldoende grote groenvoorziening. Albers ziet dit vooral als een denkrichting. Vaak zijn separate clusters van bomen en bloemrijke stroken zonder bomen beter voor de biodiversiteit. Zicht op groenstroken in plaats van op ‘3 bomen’ als norm is ook voldoende.

 

Schematische voorstelling 3-30-300-regel

 

Ook wordt de vraag  gesteld of hoogbouw (hoger dan 70 meter) wel te combineren is met voldoende biodiversiteit. Is niet vooral middelhoogbouw wenselijk, zoals bij het woonproject Medina? Hoogbouw zorgt voor extra ruimte op de grond, die er niet is bij lagere bebouwing. Maar belangrijker is wellicht de variatie in hoogte. Door verspringende dak- en geveltuinen kunnen insecten als het ware het gehele gebouw bereiken. Daarnaast biedt een groen dak op hoogte kansen voor trekvlinders en stadsvalken. Er is nog net veel bekend over de ontwikkeling van biodiversiteit op grote hoogte. Tegelijk zit de natuur zit vol onvoorziene verassingen, ook in de stad, stelde Albers.

Participatie in het groenbeleid was eveneens een discussiethema. Albers wees op het gevaar van de ‘decibelcratie’: de hardste schreeuwers krijgen hun zin. Dit leidt er vaak toe dat er bijvoorbeeld meer parkeerplaatsen komen ten koste van groen. Vaak is een invulling met minder parkeergelegenheid en minder privé groen, maar met meer openbaar groen goed mogelijk. De wijk Kerkebosch in Zeist is daar een voorbeeld van.

Er liggen voldoende kansen voor biodiversiteit in de stad, op elk schaalniveau, stelde Albers. De eerste stap naar meer biodiversiteit hoeft niet moeilijk, groot of duur te zijn. Vaak kan één individu al het verschil maken, zoals bij Heineken. Hier besloot één persoon binnen de organisatie om het maatschappelijk verantwoord ondernemen te vertalen in de aanleg van kruidenrijkgrasland en gazons op het terrein van de bierbrouwer. De natuur kreeg de ruimte en een aantal jaren later ligt het er prachtig bij. Met niet alleen een trots bestuur als gevolg, maar ook een legere kantine door een toename in lunchwandelingen en een daling in het verzuim.

Verslag: Judith Leijssen, Jos Smeets. Publicatiedatum: 1 oktober 2024

Beeld: vergroend Prins Clausplein, Bea Straver

 

Karin Albers is al sinds haar afstuderen als landschapsecoloog bij groen en natuur in en rond Eindhoven betrokken. Als adviseur heeft ze de ecologische monitoring opgezet, zelf ook veel veldonderzoek verricht, maar ook adviezen gegeven over inrichting, beheer en natuurherstel. Ze was één van de ontwikkelaars van de Kansenkaart Biodiversiteit Eindhoven. De laatste jaren geeft zij onder de naam Naturio ecologische cursussen, onder meer over ‘meer natuur in ontwerp’ als over natuurgericht beheer. 

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox