archief / downloads

Verslag De Eindhoven Sessies

Pleidooi voor integratie

Steden zijn in trek. Ze functioneren als economische motor en als een aanjager van innovatie en bedrijvigheid. Ook Eindhoven timmert als Brainport enorm aan de weg, met al meer dan tien jaar een hogere economische groei dan het landelijk gemiddelde. Daarbij accommodeert Eindhoven steeds meer mensen. De gemeente spreekt van een bouwoffensief met de ambitie zo’n 3.500 woningen per jaar te realiseren.

 

Tegelijkertijd worden steden, en ook Eindhoven, geconfronteerd met grote uitdagingen. De klimaatverandering noopt tot andere keuzes bij de inrichting van de stad. Er moet nu echt werk worden gemaakt van alternatieve energiebronnen en ruimte voor groen. Nieuwe vormen van mobiliteit en technologie zullen eveneens impact hebben op hoe we de stad gebruiken en inrichten. Tegelijk is betaalbaarheid van de stad een belangrijk aandachtpunt. Hoe blijft de stad van iedereen en hoe kunnen bewoners blijven meedoen in tijden dat de sociale tegenstellingen verscherpen?

Tijdens de Dutch Design Week 2020 organiseerden de gemeente Eindhoven, de Dutch Design Foundation en Architectuurcentrum Eindhoven een viertal dialogen over deze stedelijke uitdagingen: de Eindhoven Sessies. Met enkele experts verkenden we de thema’s landschap en klimaat, economie, mobiliteit en meedoen.

 

Autovrije steden en multimodale hubs

Op 20 oktober waren te gast Ton Venhoeven en Bas Govers. Ze presenteerden hun visie op de toekomst van mobiliteit en wat die betekent voor de inrichting van de stad en voor Eindhoven. Venhoeven besprak de belangrijkste ontwikkeling van de laatste decennia, namelijk het gegeven dat steden steeds vaker de auto weren en meer ruimte maken voor voetgangers en fietsers. Hij noemde onder meer Parijs als voorbeeld.

Burgemeester Anne Hidalgo wil namelijk van de Franse hoofdstad een 15-minutenstad maken. Alle voorzieningen moeten binnen 15 minuten bereikbaar zijn: te voet, met de fiets of met het openbaar vervoer. Dat betekent geen grote shopping malls meer aan de randen van de stad, maar winkels verspreidt over alle buurten. Wegen worden afgesloten voor auto’s en parkeerplekken worden weer plantsoenen of speeltuinen. Ook Barcelona, Oslo, Amsterdam, Utrecht, Rotterdam werken aan autovrije scenario’s.

Maar het terugdringen van de auto in de stad is slechts een aspect van het mobiliteitsverhaal. Met name in Nederland raken momenteel in enkele steden de fietspaden overbelast. Er is zelfs sprake van fietsfiles. Ook het spoor komt in de knel door de toename van het aantal reizigers. En, door het terugdringen van automobiliteit in centra raken de ringwegen rond de grote steden overbelast. Steden duwen de auto als het ware de stad uit. In dit perspectief is het idee van de multimodale hub in opkomst. Feitelijk is het een overstappunt waar verschillende vervoerssoorten samenkomen, aldus Venhoeven.

De Nederlandse stationsomgevingen functioneren al als multimodale hub. Hier kun je makkelijk van treinvervoer overstappen op auto, fiets of bus en er zijn ook voorzieningen zoals supermarkten, horeca en servicepunten bijvoorbeeld voor het ophalen van postpakketten. Maar Venhoeven voorziet dat het concept ook in buurten (buurthubs) en ook op ringwegen (ringhubs) kan worden toegepast. Rijkswaterstaat studeert momenteel op de kansen voor multimodale hubs op ringwegen in de Randstad. Ook voor Brainport biedt het concept van de multimodale hub kansen, stelt Venhoeven. Binnen deze regio zijn de reisafstanden tussen wonen en werken relatief kort die goed zijn af te leggen met bijvoorbeeld de elektrische fiets. Brainport hoeft niet te draaien op auto’s.

Momenteel wordt er een discussie gevoerd wie het voortouw zou moeten nemen in het opzetten van dit soort hubs. Ligt hier een taak voor de (rijks)overheid? Is het een kwestie van het stimuleren van publiek-private samenwerkingen? Of kunnen daar bijvoorbeeld ook de wijk- of buurtcorporaties een rol in spelen.

Verhoeven vindt het idee van een corporatie erg aantrekkelijk. Hij ziet daadwerkelijk kansen voor de leefbaarheid als bewoners zelf participeren in lokale economieën. Als ze samen bijvoorbeeld investeren in deelauto’s en deelfietsen wordt de winst ook daadwerkelijk geïnvesteerd in de buurt, en vloeit deze niet weg naar een anonieme multinational die in deelauto’s investeert. Bovendien kunnen er ook kunstmatige-intelligentieprogramma’s worden ontwikkeld om dit soort functionaliteiten te integreren. Venhoeven ziet daar ook een enorme uitdaging voor Brainport Eindhoven.

 

Mobiliteit, gezondheid en publieke ruimte

De tweede gast, Bas Govers, ging in op het Ontwikkelperspectief voor het centrum van Eindhoven in 2040. Stel de stad gaat 30.000 woningen bouwen in het centrum van Eindhoven, wat betekent dat dan voor de mobiliteit? Het zou volgens Govers neerkomen om ruim 7.000 extra auto’s, en daarmee zou de stad dus compleet vastlopen. Dus als Eindhoven inderdaad die woningbouwopgave en verdichting wil oppakken moet er mobiliteitstransitie plaatsvinden.

Belangrijke uitgangspunten van het Ontwikkelperspectief dat Govers schetste, zijn in de eerste plaats het weren van doorgaand verkeer door het centrum van de stad, én de introductie van drie zones met een eigen vorm van mobiliteit en bijbehorende wegtypen. Een eerste zone van die die zones is de binnenstad en Strijp-S. Hier zijn fiets- en voetgangersmobiliteit het uitgangspunt. Daarnaast vormt het gebied binnen de Ring een zone waar gezocht wordt naar een balans tussen langzaam en sneller verkeer, en tenslotte worden buiten de Ring de hoofdwegen ingericht op de drie types mobiliteit: auto, fiets en voetganger.

Lange tijd was de ideale reis om je deur uit te lopen, in de auto te stappen en dan bij je bestemming de auto te parkeren, liefst zo dicht mogelijk bij de voordeur. ‘Maar eigenlijk is dat niet goed, want je zit de hele dag. En, dat is superongezond’, aldus Venhoeven. Hij pleitte er voor om ‘gezond bewegen’ onderdeel te maken van ons mobiliteitsgedrag. En, gezond bewegen betekent dat de kwaliteit van publieke ruimte steeds belangrijker wordt.

De auto, die decennialang een belangrijk stempel drukte op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad, is definitief op zijn retour. Gezondheid, beleving en kwaliteit van de openbare ruimte winnen enorm aan belang. En, dat biedt een enorme kans om die publieke ruimte anders in te richten. De Vestdijk is een mooi voorbeeld de Vestdijk. Lange tijd een belangrijke ader voor doorgaand verkeer, nu een groene oase, waar langzaam verkeer centraal staat. Een plek om te arriveren en te verblijven. De transformatie van de Vestdijk laat volgens Govers zien dat mobiliteitstransitie en een kwalitatieve openbare ruimte, twee kanten van dezelfde medaille zijn.

 

Landschap als drager van ruimtelijke ontwikkelingen en identiteit

Tijdens de tweede bijeenkomst stond het thema klimaat en landschap centraal. Te gast waren Adriaan Geuze en Hanneke Kijne. Geuze begon zijn verhaal met de observatie dat Brabant te beschouwen is als één stad, met zo’n 1,5 miljoen inwoners verspreid over diverse kernen, met bedrijventerreinen, logistieke centra die aan elkaar geklonken zijn deels agrarisch landschap met ‘fenomenale’ beekdalen, heidevelden en bosranden. Bovendien heeft met name de regio Eindhoven een rijke traditie op het gebied van ondernemen en is bijzonder innovatief. Het resultaat is een unieke biotoop van aan elkaar gelieerde hoogwaardige industrieën: de Brainport.

Geuze maakte vervolgens een vergelijking met Silicon Valley waar ook een conglomeraat van hightech bedrijvigheid is ontstaan. Hier ligt het dichtstbijzijnde grote park, het Yosemity National Park, op drie uur rijden van Silicon Valley. Het interessante is dat in Brabant natuur en Brainport als het ware samenvallen. Je hoeft er geen drie uur voor te rijden, natuur en bebouwing zijn hier met elkaar verweven. Geuze stelde dat je gerust kunt spreken van een Van Gogh Nationaal Park, want in vrijwel alle delen van Brabant heeft Vincent van Gogh (1853-1890) zijn sporen nagelaten. Hij werd geboren in Zundert, ging regelmatig naar zijn familie in Breda, woonde een tijd in Nuenen. Je treedt in Brabant dus letterlijk in de voetsporen van Van Gogh als je door het landschap wandelt.

Het is Brabantse verstedelijkte parklandschap is bovendien mensinclusief: toegankelijk en gastvrij. Dat landschap is voor Geuze een belangrijke dragers voor stedenbouw. Hij noemde tijdens de presentatie twee Eindhovense voorbeelden. Het beekdallandschap van De Dommel dringt diep de stad in, en speelt een enorm belangrijk rol als drager van de robuuste, groene structuren van de stad.

Het andere voorbeeld dat Geuze aanhaalde is de Torenallee op Strijp-S. Deze belangrijke as over het voormalige Philipsterrein is inmiddels een belangrijke schakel in de zogenaamde Groene Corridor: de verbinding tussen het stadscentrum en Oirschot. Die groene verbinding blijkt de opmaat naar aanvullende ruimtelijke ontwikkelingen. Zo heeft de Zwaanstraat een recreatieve bestemming gekregen en heeft de Internationale School er zich in een voormalige kazerne gevestigd. Er zijn momenteel tal van plannen in ontwikkeling die worden aangehaakt op deze groene as.

Geuze stelt dat jarenlang in de ruimtelijke discussies de nadruk lag op het verbreden van snelwegen het aanleggen van diepere zeehavens en extra vliegvelden, maar dat het voor een hoogwaardige economie, zoals Brainport, het milieu, de natuur, de leefbaarheid en het landschap veel meer aandacht verdienen. Natuur en landschap zijn belangrijke pijlers onder het vestigingsklimaat voor hightech bedrijvigheid.

 

Robuuste groene structuren en integratie van opgaven

Hanneke Kijne onderstreepte in haar inleiding de stelling van Geuze, maar benadrukte ook het belang van groene steden in het licht van een veranderend klimaat. Ze besprak een aantal samenhangende aspecten. Er is namelijk niet alleen sprake van een hogere gemiddelde temperatuur, met uitschietende maxima, maar is ook een waterprobleem. Soms is er na stevige regenbuien te veel water, terwijl tegelijkertijd structurele verdroging een groot probleem is. Ook hangen luchtverontreiniging en afnemende biodiversiteit samen met de verandering van het klimaat.

Robuuste, groene structuren spelen in het klimaatbestendig maken van steden een cruciale rol: ze zorgen voor verkoeling, er kan water worden opgeslagen, en de natuur draagt bij aan een rijkere biodiversiteit. Bovendien kunnen deze groene structuren dragers worden van een sterke stedelijk identiteit, aldus Kijne. Daarbij noemde ze als voorbeelden The Emerald Necklace in Boston en het Turia Park in Valancia.

Ook Eindhoven heeft enkel robuuste groene structuren: de door Geuze ook al genoemde Dommelzone en de Groene Corridor richting Oirschot. In aanvulling op zijn betoog om die landschappelijk verbindingen ook als drager van stedelijke ontwikkelingen te zien, pleitte Kijne er ook voor te zoeken naar kansen voor integratie met andere urgente opgaven. Hoe kun je de ruimtelijke opgave en de klimaatopgave zo inzetten dat er meerdere belangen worden gediend?

Kijne liet een paar projecten van studenten zien waarin expliciet integratie van belangen is gezocht. Bijvoorbeeld studies waarbij de daken van logistieke centra ook productielandschappen voor landbouwgewassen zijn geworden, een recreatieve functie krijgen of onderdeel vormen van een ecoduct. Kortom: denk groter, combineer beter en integreer alle disciplines.

 

Meedoen, coalitievorming en anticyclisch bouwen

Hamit Karakus en Anke van Hal waren te gast tijdens de derde Eindhoven Sessie. Deze bijeenkomst verkende het thema ‘meedoen’. De verwachting is dat Nederland in 2040 een miljoen extra inwoners zal tellen. Steden zullen de komende jaren blijven groeien, stelde Karakus tijdens zijn bijdrage vast: ‘Maar wat betekent dat? Voor wie maken we eigenlijk de stad?’

Karakus signaleert dat er momenteel veel kleine appartementen worden gebouwd, en tegelijk ook erg dure woningen. Dat lijkt ingegeven door de huidige matschappelijke trends waarbij er sprake is van een groei van het aantal eenpersoonshuishoudens. Maar wat betekent het bouwen van veel kleine eenpersoonsappartementen voor de stad en voor het voorzieningenniveau? Of voor een school in een wijk? Karakus pleit er voor om de woningbouwopgave niet te laten afhangen van het momentum, maar om te werken aan een evenwichtig woningaanbod. Dat is idealiter een mix aan uiteenlopende woningtypes, huur en koop, en voor diverse doelgroepen. Bovendien, zo blijkt uit tal van onderzoeken, levert dat leefbare en sociaal duurzame wijken op.

Karakus pleitte eveneens voor coalitievorming waarbij corporaties en marktpartijen zich voor een langere periode verbinden aan de ontwikkeling van een gebied. Door het aanhaken van woningcorporaties is er ook oog voor een evenwichtige mix van woningtypes: zowel koop als (sociale) huur. Als marktpartijen langer aangehaakt blijven, weten ze ook dat hun investeringen aan de voorkant, voorbeeld in voorzieningen en goede publieke ruimte, uiteindelijk zullen gaan renderen.

Investeren in een langere termijnvisie betekent ook investeren in duurzaamheid. Bovendien levert het koppelkansen op. De investering in een nieuw gebied kan ook te goede komen van bijvoorbeeld een omliggend, een ouder gebied. Karakus pleitte er voor om wat dat betreft oog te hebben voor anticyclisch te bouwen. Door te blijven bouwen als het economisch minder gaat blijft de werkgelegenheid in de bouw op pijl. Dat zorg voor baangarantie, en voor jongeren die in de bouw op aan de slag gaan blijven doorgroeikansen. Met andere woorden: ‘maak een gebied waar je over 25 jaar nog trots op bent’, aldus Karakus.

 

Energietransitie en de sociale opgave

De energietransitie is de komende decennia een belangrijke opgave. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen van het aardgas af zijn. Dat betekent isoleren en gebruikmaken van duurzame warmte en elektriciteit. Wat betekent dat voor de sociaal zwakkeren in onze samenleving? Hoe worden zijn meegenomen in deze belangrijke opgave?

Anke van Hal besprak in haar inleiding van de sessie over ‘meedoen’ het Experimentenprogramma verduurzaming kwetsbare wijken. Kerngedachte van dit programma is dat duurzaamheid niet wordt ingezet als doel, maar als een middel om ook andere opgaven in de wijk te kunnen aanpakken. Dan krijg je de mensen ‘mee’ en is de kans van slagen aanzienlijk groter. Het verleden heeft op overtuigende wijze duidelijk gemaakt dat uitsluitend technische oplossingen en aandacht voor betaalbaarheid (de eerste en tweede succesfactor) niet voldoende zijn. Er is meer nodig en dat ‘meer’ heeft te maken met menselijke emoties en gedrag. Dit noemde Van Hal ‘de derde succesfactor’.

De strategie is door Van Hal vertaald in de slogan ‘3 x samen’. Van belang is dat alle partijen de toepassing van energiemaatregelen in de woningen gezamenlijk willen, de energiemaatregelen moeten worden samengebracht met dat wat de bewoners echt belangrijk vinden. En, omdat daarmee meestal ook andere onderwerpen in beeld komen, bijvoorbeeld thema’s als veiligheid of gezondheid, betekent dit vervolgens samenwerken met ook minder voor de hand liggende partijen.

In Toronto deed Van Hal hele concrete ervaringen met deze aanpak op. Bij het project in de San Romanoway Towers besloot men om door middel van Dream wall-sessies eerst te inventariseren waar mensen van wakker liggen, maar ook wat hun dromen zijn. Van Hal vertelde dat professionals verwachtten dan mensen zich zorgen zouden maken over een thema als veiligheid, maar dat bleek niet het geval. Mensen hadden eigenlijk veel behoefte aan verse groente en fruit, zo bleek uit de Dream wall-sessie. Dus werd het project Edible balconies geïnitieerd dat deze wens als uitgangspunt nam. Het project, waarbij bewoners bijvoorbeeld ook cursussen in het telen van groenten kregen, zorgde voor direct zichtbaar en eetbaar resultaat. Bovendien vormde het daarmee de opmaat om ook de verduurzaming van de woningen samen met de bewoners aan te kunnen pakken.

 

Tuinieren als metafoor

Op vrijdag 23 oktober waren Daan Zandbelt en Simon Dona te gast voor het laatste gesprek van de Eindhoven Sessies. Ze spraken over het thema economie en vestigingsklimaat. De introductie van Zandbelt droeg de titel: ‘De noodzaak van tuinieren. Hoe met ruimtelijke condities economische excellentie en kansengelijkheid te bevorderen.’ Deze bijdrage is een oproep aan overheden om de stad als een tuin te beschouwen waarin je snoeit en besproeit met als doel bepaalde gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. En, dat vergt een andere houding van de overheid.

Nederland heeft en sterke ruimtelijke ontwerp- en sturingstraditie die geënt is op het werk van Cornelis van Eesteren (1897-1988). Hij was onder meer stedenbouwkundige ontwerper van het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam waarin duidelijk sprake is van functiescheiding tussen wonen, werken, recreëren, met daartussen verbindende infrastructuur. Deze functionele benadering past niet meer in deze tijd, stelt Zandbelt. De huidige stad is gebaat bij meer functiemenging én bij een benadering die de uiteenlopende stedelijke opgaven in samenhang beschouwt.

Nederlandse overheid heeft een traditie van sturen op ruimte, economie en het bevorderen van kansengelijkheid. Daarvan getuigen een aantal invloedrijke rapporten, zoals de Derde en Vierde Nota Ruimtelijke Ontwikkeling. Daanbelt stelt echter vast dat vanaf 2012 sturing door met name rijksoverheid op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling is afgenomen.

Hij houdt een pleidooi voor een tussenvorm. Soms zijn er krachten in een samenleving werkzaam die ook waardevolle bijdragen kunnen leveren. De overheid zou die krachten moeten kunnen stimuleren. Om een andere sturingshouding van de overheid te verduidelijken gebruikte Zandbelt een metafoor ontleent aan het werk van filosoof Isaiah Berlin (1909-1997). Hij onderscheidde begrippen freedom from en freedom to. Het eerste begrip heeft te maken met het beschermen tegen. Dat doet de overheid met wetgeving die burgers beschermt te ongewenste zaken. Daarin moet de overheid streng en duidelijk zijn. Hierbij past de metafoor van ‘het snoeien’. Freedom to heeft te maken met het in staat stellen, met het creëren van de juiste condities. Zaken dus die je als tuinman graag wil ‘besproeien’.

In de visie van Zandbelt zou de rijksoverheid samen met de regio’s via samenhangend beleid in staat moeten zijn om een aantal ruimtelijke condities actief te stimuleren en waar nodig resoluut in te grijpen om extremen te voorkomen. Een voorbeeld dat Zandbelt noemde is het bevorderen van gemengde wijken. Hierdoor blijft er voldoende diversiteit in woningtypes en -prijzen en ontstaan er geen grote concentraties van kwetsbare groepen. Een advies dat Hamid Karakus ook al in zijn bijdrage gaf.

Een ander advies dat Zandbelt besprak is om van het openbaar vervoer de ruggengraat van elke regio te maken. Wanneer economische clusters, centra, campussen en zo veel mogelijk werkgelegenheid op loop- en/of fietsafstand verbonden zijn aan die ruggengraat draagt dit bij aan de kansengelijkheid. Maar het draagt ook bij aan de economische prestaties van een regio: het vergroot de uitwisselingsmogelijkheden binnen en buiten de regio en bevordert daarmee innovatie.

Een heel concrete aanbeveling is het plan voor een Cirkellijn. In aanvulling op het Rijkswegennet kan de huidige HSL- en Hanzelijn ingezet worden als ruggengraat voor Nederland, die loopt van Breda via Rotterdam, Schiphol en de Zuidas naar Zwolle. Door deze trein vanaf Zwolle over bestaand spoor door te laten rijden via universiteitssteden de Nijmegen en Eindhoven naar Breda ontstaat een Cirkellijn. Met deze verbinding wordt de reistijd tussen de belangrijkste economische centra van het land verkort, het comfort vergroot en wordt Utrecht CS ontlast.

 

Brainport en het belang van een kwalitatieve ontmoetingen

Simon Dona ging in zijn bijdrage in op het ruimtelijke beleid en het succes van de Brainport. Zijn stelling luidde dat de Woondeal niet alleen aan de woningbouwproductie stimuleert, maar ook een impuls kan zijn voor de economische geografie van de Brainport. Dona schetste hoe in deze regio talloze hooggespecialiseerde bedrijven actief zijn in een ecosysteem waarmee uiterst complexe hightech producten kunnen worden geproduceerd. Innovatiekracht, onderzoek en ontwikkeling én maakindustrie vormen als het ware een symbiotische relatie, ze hebben elkaar nodig en versterken elkaar.

Veel van deze hightech bedrijvigheid is tegenwoordig geconcentreerd op campussen, vaak aan de rand van de stad. De High Tech Campus is het meest bekende en internationaal gewaardeerde voorbeeld waar bedrijven in een ecosysteem functioneren. Een voorbeeld ruimtelijk ontwerp en economische excellentie elkaar verstreken.

Op de HTC speelt de Strip, de langgerekte strook waarin horeca, ontmoeting- en conferentieruimtes zijn gesitueerd, een cruciale rol. Het is de plek waar ondernemers, wetenschappers en onderzoekers elkaar tegenkomen en waar uitwisseling van ideeën plaatsvindt.

Als Brainport internationaal wil blijven meespelen als een van de belangrijkste hightech regio’s is het aantrekken van internationaal toptalent cruciaal. De kwaliteit en identiteit van de plak zijn dus ook belangrijke troeven die Brainport kan inzetten in het werven van talent. Dona pleit er onder meer voor om die ‘hightech’ meer zichtbaar te maken en door het creëren van een mix aan kwalitatief aantrekkelijk plekken.

 

Evaluatie: integratie van opgaven en de factor tijd

De steden staan voor veel uitdagingen: klimaatadaptatie, de wateropgave, het mobiliteitsvraagstuk, het vergroenen van de openbare ruimte, energietransitie, het verduurzamen van de woningvoorraad, een creëren van een aantrekkelijk voorzieningenniveau, het investeren in kwetsbare wijken en ga zo maar door.

De Eindhoven Sessies agendeerden vier thema’s, met acht uiteenlopende sprekers en wellicht één belangrijke boodschap: zoek naar verbinding. Alle acht gastsprekers hielden een pleidooi om over de grenzen van het eigen vakgebied te kijken en te zoeken naar de integratie van opgaven. Hanneke Kijne was daarin wellicht nog het meest uitgesproken met haar pleidooi om ‘groter te denken en beter te combineren’. De opgaven kunnen niet meer los van elkaar worden gezien. Dat is simpelweg te duur en te tijdrovend.

De factor tijd is bij het oppakken van grote stedelijke uitdagingen een belangrijk aandachtspunt. Hamid Karakus hield een pleidooi om de woningbouwopgave niet te laten afhangen van de waan van de dag, maar om te werken aan een evenwichtig woningaanbod voor een langere termijn. Goede aantrekkelijke voorzieningen en kwalitatieve openbare ruimte zijn daarbij cruciaal. Om dat te realiseren is coalitievorming tussen overheden, corporaties en markt een belangrijk aandachtpunt.

Maar ook bewoners en maatschappelijke organisaties komen nadrukkelijker in beeld bij de verduurzaming en verbetering van de woon- en leefomgeving. Zoeken naar kansen om opgaven geïntegreerd aan te pakken én het vormen van coalities vergen meer tijd. Maar, zoals Anke van Hal al tijdens haar presentatie aangaf: soms is het belangrijk om eerst te vertragen, om daarna te kunnen versnellen.

 

Over de gasten:

Ton Venhoeven is architect en oprichter van VenhoevenCS, een innovatief bureau voor duurzame architectuur, stedelijke ontwikkeling en infrastructuur. Het werk van VenhoevenCS kenmerkt zich door maatschappelijke en culturele betrokkenheid. Venhoeven was 2008 tot 2012 Rijksadviseur voor de Infrastructuur, hij schreef toen o.a. ‘De mobiele stad’ en ‘Station centraal’.

Verkeerskundige Bas Govers is adviseur verkeer en ruimte bij adviesbureau Goudappel Coffeng en betrokken bij de ontwikkeling van de mobiliteitsvisie van de gemeente Eindhoven.

Landschapsarchitect Adriaan Geuze is oprichter en mededirecteur van West 8 Urban Design & Landscape Architecture. Met zijn bureau is Geuze betrokken bij talrijke internationale projecten, waaronder de herinrichting van Governors Island in New York en het Toronto Central Waterfront. In Eindhoven is hij supervisor van gebieden Strijp-S en Strijp-T.

Landschapsarchitect Hanneke Kijne was eerder partner en hoofdontwerper bij Hosper landschapsarchitecten. In 2019 startte ze haar bureau MORE landscape, een ontwerpbureau voor landschapsarchitectuur en stedenbouw. Sinds 2018 is Kijne hoofd landschapsarchitectuur van de Academie van Bouwkunst in Amsterdam.

Hamit Karakus was 8 jaar lang wethouder stadsontwikkeling in Rotterdam en is nu directeur van Platform31, een organisatie die antwoorden zoekt op de sociale, ruimtelijke en economische vraagstukken van vandaag en morgen. Platform31 functioneert als een broedplaats voor (wetenschappelijk) onderzoek en experimenten, en als een podium voor nieuwe visies.

Anke van Hal is hoogleraar duurzaam bouwen en ontwikkeling aan de Business Universiteit Nyenrode. In haar onderzoek zet zij in op een dubbelslag, bijvoorbeeld door de energietransitie in kwetsbare wijken te verbinden met verbetering van de leefbaarheid.

Architect en stedenbouwkundige Daan Zandbelt is partner bij het bureau De Zwarte Hond en is sinds 1 september 2016 benoemd tot Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving.

Stedenbouwkundige Simon Dona is oprichter van DONA Stedenbouw, een adviesbureau dat adviseert bij ruimtelijke ontwikkelingen en opereert op raakvlakken met economie, landschap, wonen en vrije tijd.

De Eindhoven Sessies werden opgenomen in het Provinciehuis in Den Bosch. Sophie Stravens was de gesprekleider bij alle vier de sessies. Verslag: René Erven, oktober 2020.

De sessies terugkijken? 

Mobiliteit;

Klimaat en landschap;

Meedoen;

Economie.

 

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox