archief / downloads

Verslag bijeenkomst Destination EIN / Nieuwe Energie 3

Vormgeven aan participatie

‘Cities have the capability of providing something for everybody, only because, and only when, they are created by everybody.’[1] Dat schreef Jane Jacobs (1916-2016) in 1961 in haar publicatie The Death and Life of Great American Cities. Het boek is te lezen als een aanklacht tegen de traditionele top-downplanning en tegelijk als een pleidooi voor een betrokken en actief burgerschap. Iets dat Jacobs ook zelf in praktijk bracht in de New Yorkse wijk Greenwich Village waar ze tot 1968 woonde. Hier kwam ze vanaf 1955 met haar buurtbewoners in verzet tegen de plannen van de overheid om zogenaamde Lower Manthattan Expressway aan te leggen, een 10-baanssnelweg dwars door Greenwich Village en SoHo.

Dit actieve burgerschap staat aan de basis van een stedelijke planningspraktijk die de laatste jaren aan belang wint. Een praktijk die inmiddels bekend staat als uitnodigings- of participatieplanologie. Deze verschuiving van top-downplanning naar meer actieve participatieplanning werd door Ekim Tan treffend geïllustreerd met twee naast elkaar geplaatste beelden: een plaatje waarop de hand van masterplanner Le Corbusier te zien is, gefotografeerd boven de maquette van zijn Plan Voisin, en een foto van mensen in gesprek bij een 3D Play the City spelbord (afbeelding). Tan was samen met Yvette Marijnissen en Maaike van Agt op maandag 14 september 2020 te gast voor een Destination EIN- gesprek over participatie bij de ontwikkeling van een stad of buurt.

Marijnissen werkt als freelance begeleider bij veranderprocessen. Ze was betrokken de realisatie van het buurtplan voor de Generalenbuurt, die door de gemeente Eindhoven als pionierbuurt binnen het project Programma Aardgasvrije Wijken is aangewezen. Ze schetste, ter introductie van de bijeenkomst, een theoretische kader rond het fenomeen participatie. Twee schema’s stonden daarbij centraal. In de eerste plaats het begrip ‘participatieladder’, een schema waarin de mate van invloed schematisch is weergegeven, en daarnaast de ‘innovatiecurve’ die een beeld geeft van de mate van betrokkenheid van de doelgroep. Marijnissen betoogde dat open en heldere communicatie én het managen van verwachtingen cruciaal zijn bij succesvolle participatie. Die open communicatie kan echter op verschillende manieren worden ingevuld. Dat lieten de twee andere gasten zien aan de hand van aantal inspirerende cases.

Van Agt is een van de initiatiefnemers van ‘morgenmakers’, een bureau voor sociaal ontwerp dat ‘abstracte zaken onderzoekt en concreet maakt vanuit de gedachte dat systemen voor mensen moeten werken en niet andersom.’ Een interessant voorbeeld dat Van Agt presenteerde is het project Tuurlijk Tivoli, dat morgenmakers in opdracht van Woonbedrijf aanpakte. Hierbij stond de vraag centraal hoe de wijk Tivoli samen met de bewoners kan worden vergroend. Een opgave die, in het licht van het aanpassen van de gebouwde omgeving aan een warmer klimaat, steeds urgenter wordt. De sleutel tot participatie en bewustwording lag niet in het beleggen van ‘droge’ informatiebijeenkomsten, maar in het actief met de bewoners aan de slag gaan. Buurtbewoners zijn tijdens een ontwerpworkshop uitgedaagd om plannen voor hun voortuinen te maken, met expliciete aandacht voor meer en divers groen. Daarna hebben ze zelf, samen met een hoveniersbedrijf, hun plannen uitgevoerd. Zo werd gewerkt aan zowel bewustwording als aan burencontact. Participatietrajecten zijn voor morgenmakers dus maatwerk. Ze ‘ontwerpen’ als het ware het proces omdat ‘dat erg afhankelijk is van de vraag, het doel en de middelen die beschikbaar zijn’, aldus Van Agt.

Tan daarentegen heeft zich de afgelopen jaren gespecialiseerd in ‘het spel’ als hulpmiddel bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Ze vertelde hoe ze gefascineerd raakte door vormen van zelforganisatie en organische groei van steden. Ze refereerde daarbij aan het werk van architect en theoreticus Christopher Alexander. Alexander verwierf eind jaren zeventig bekendheid met zijn boek A Pattern Language (1977). Hierin stelt hij dat gebruikers meer inzicht hebben in hun behoeften dan welke architect dan ook. Samen met enkele studenten van de University of California ontwikkelde hij een methode die ‘niet-professionals’ in staat te stelt om een ​​stad of buurt te ontwerpen of te verbeteren.[2]

Geïntrigeerd door deze aanpak stelde Tan zichzelf de vraag hoe de ‘collectieve intelligentie’ van een groep betrokkenen kan worden ingezet om tot betere en heldere plannen te komen. Met onder meer het rollenspel Dungeons and Dragons als inspiratiebron werd ‘spelen’ het sleutelbegrip in haar Play the City benadering, die ze nu op uitnodiging van verschillende partijen wereldwijd toepast. Play the City ontwerpt spellen die interactie en samenwerking prikkelen door middel van storytelling. Belanghebbenden of professionele planners kunnen verschillende rollen spelen, of ze kunnen op verschillende manieren het spel spelen.

Tan ontwikkelt per opdrachtsituatie een specifiek spel. Daarbij hanteert ze een aanpak die uit een aantal stappen bestaat. De eerste fase bestaat uit de analyse van de vraag of het probleem, waarbij vervolgens ook de diverse belanghebbenden in kaart worden gebracht. Vervolgens worden er ook zo veel mogelijk objectieve gegevens verzameld en de voorwaarden geanalyseerd. In de laatste fase komen de partijen ook daadwerkelijk samen om ‘spelenderwijs’ de problematiek en mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen.

Wie bepaalt waar je op de participatieladder staat? Wat als participanten iets anders willen dan in het proces is voorzien? Met andere woorden wie bepaalt de mate van invloed: de overheid (de uitnodigende partij) of de participanten (de deelnemende partij)? Of wellicht nog principiëler: van wie is de buurt eigenlijk? De bewoners of de gemeente?

Dit waren enkele kritische vragen die klonken tijdens het nagesprek van de bijeenkomst. Daarbij werd ook gerefereerd aan de ‘participatiestaking’ waar de gemeente Amsterdam op 21 februari 2018 mee te maken kreeg. Zwaar teleurgesteld in het gevolgde participatieproces, riepen buurtbewoners op om niet te gaan te gaan stemmen op een van de twee gepresenteerde ontwerpen, die op basis van een participatietraject waren ontworpen.

Buurtbewoners gingen ook al in september 2016 de straat op om te protesteren tegen een nieuw bestemmingsplan voor het gebied ‘K-midden’ in de Amsterdamse Bijlmer. Ze zetten zich in voor een plan dat beter past bij de rijke mix aan mensen in de wijk. Hierop volgde in maart 2017 de toezegging door de gemeente dat er ander ontwerp voor de bebouwing in het gebied K-midden zou komen. Er volgde een participatieproces onder begeleiding van een extern communicatiebureau met als onderdeel een adviesteam van 12 buurtbewoners. Dit resulteerde in de twee nieuwe ontwerpen.

Journalist Kasper Baggerman laat in een analyse van de situatie Michiel Stapper aan het woord. Stapper is onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam en stelt dat het voorgestelde participatietraject er op papier goed uitzag: ‘Maar wat je merkte tijdens de bijeenkomst was dat niet iedereen zich op zijn gemak voelde in dit format. Er kwam relatief veel respons vanuit een selectief groepje hoogopgeleiden. Bovendien hebben die hoogopgeleiden een vlottere bestuurlijke babbel (…). Daartegenover staan bewoners die om iets als “meer gemeenschap” vragen, wat veel abstracter is en daarmee minder vertaalbaar naar beleidsplannen.’ Je zou kunnen zeggen dat een groep bewoners de taal van het participeren niet spreekt, maar volgens Stapper is het andersom: ‘Het grote probleem is dat de taal van de buurt niet wordt gesproken in dit soort participatieprocessen, waardoor bewoners zich onbegrepen voelen en het traject vastloopt.’

Baggerman laat in zijn stuk ook Mike Brantjes aan het woord. Hij is een de betrokken buurtbewoners die opriep tot de participatiestaking: ‘Wat we nu zien is een systeem van betrekken in plaats van een buurt bouwen. De gemeente stelt een vraagt, en kijkt wie dan naar voren stapt. In de praktijk is dit een zelfgeselecteerde groep, die bestaat uit de beter gesitueerden. De mensen die het zich kunnen permitteren te participeren of goed weten hoe dat moet. Dat past niet bij de diversiteit van de K-Buurt. Je moet naar de mensen toe. Je moet begrijpen hoe de buurt werkt, hoe mensen leven, niet alleen hun wensen noteren.’[3]

De participatiestaking werd uiteindelijk een succes omdat er onvoldoende draadvlak was voor de gepresenteerde plannen. Onderzoeken van Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam stelden bewoners in het gelijk. Het gevolgde participatieprocessen bleek onvoldoende inclusief. Inmiddels zijn de verhoudingen genormaliseerd en is er een betere samenwerking ontstaan. Nu staat het samen bouwen van een leefbare buurt voorop, waarin de buurt het voortouw neemt en met de gemeente in een meer faciliterende rol. Dit is een experimentele opzet waar de stad Amsterdam van hoopt te leren.[4]

Dit voorbeeld laat zien hoe ‘gevoelig’ participatieprocessen zijn en hoe zorgvuldig ze moeten worden ontworpen om ook daadwerkelijk als succesvol ontwerp- en planningsinstrument te kunnen worden ingezet. Verslag: René Erven.

 

[1] [1] Jane Jacobs, The Death and Life of Great America Cities, New York: Vintage Books, 1992, p. 238.

[2] Christopher Alexander, Sara Ishikawa, Murray Silverstein, A Pattern Language: Towns, Buildings, Construction, Oxford: Oxford University Press, 1977.

[3] Kasper Baggerman, ‘Staking in de participatiesamenleving. Bewoners van de K-Buurt zijn participatiemoe’, website Stadszaken.nl, 1 oktober 2018.

[4] ‘Gemeente en K-buurt na participatiestaking eens over doorstart’, website 1104enzo.nl, 30 juni 2020.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox