archief / downloads

Achtergrondartikel: Eindhoven 300.000

Eindhoven 300.000, in gesprek met Rob van Gijzel

Hoe bereidt Eindhoven zich ruimtelijk en architectonisch voor op de toekomst? In 2017 polsten we de visie van Rob van Gijzel. Directe aanleiding was zijn stelling dat Eindhoven moet groeien naar een inwonertal van 300.000. Zo formuleerde hij het in zijn toespraak:

‘De bevolkingsgroei die Eindhoven kent hebben we nodig en zal zelfs versterkt moeten worden. Ik zal proberen uit te leggen waar die noodzaak, in mijn ogen, vandaan komt. Een groot deel van de stad, met name het naoorlogse Woensel, kent een opbouw van veel grondgebonden woningen, eengezinshuizen met een tuintje voor en achter. Men ging uit van een gemiddelde woningbezetting van 3,6 personen per woning. Op die bezetting zijn straten, riolering, verlichting, parken, plantsoenen en winkelcentra ontworpen.

Er wonen nu nog maar gemiddeld 1,6 personen per huis. Dit heeft onder andere grote gevolgen voor de middenstand in de diverse wijken. Doordat de wijken allemaal ruim opgezet zijn, vraagt dat op het gebied van beheer en onderhoud een grote financiële inspanning van onze gemeentelijk middelen. De OZB die daar tegenover staat is onvoldoende om dat beheer en onderhoud te financieren. Een forse inzet van gelden uit de algemene middelen is noodzakelijk. Diezelfde algemene middelen zijn ook nodig voor de financiering van allerlei voorzieningen. Met de ontwikkeling van Woensel kwam voor de gemeente, door gronduitgifte, een grote stroom incidenteel geld vrij. Daarmee zijn schouwburgen, zwembaden, kunstijsbaan, bibliotheken, musea en een groot aantal andere voorzieningen tot stand gekomen. Voorzieningen die een stad tot stad maken.

Maar de structurele exploitatie daarvan vroeg om structureel geld en wel uit diezelfde algemene middelen. Door verkoop van bijvoorbeeld het energiebedrijf kon een en ander nog opgevangen worden. Die tijd is voorbij. De structurele financiële spanning tussen het beheer en onderhoud van de stad enerzijds en het in stand houden van de exploitaties van de voorzieningen loopt daardoor steeds meer op. We zien dan ook steeds vaker discussies ontstaan over het sluiten of sterk inkrimpen van allerlei uiteenlopende voorzieningen. Dat brengt ons op de verkeerde weg. Uiteindelijk is die ontwikkeling bedreigend voor de stad als geheel, verschraling maakt Eindhoven uiteindelijk minder aantrekkelijk als woon- en vestigingsplaats.

Er zal dus gezocht moeten worden naar een structurele en duurzame andere oplossing. Die oplossing kan, in mijn wijze van zien, slechts gevonden worden in de filosofie van de compacte stad. Binnenstedelijke verdichting, niet door meer bewoners per woning maar door meer woningen per oppervlakte. Eindhoven 300.000 plus, te bereiken in de komende decennia. Gericht op een bevolkingsaanwas van minimaal één tot anderhalve procent per jaar.

Wanneer we spreken over binnenstedelijke verdichting dan gaat dat niet samen met nieuwe grootschalige uitleglocaties in de buitengebieden. Vanuit dat perspectief, de kwaliteit en leefbaarheid van de stad en de betaalbaarheid van de noodzakelijk voorzieningen is gemeentelijk herindeling dus niet aan de orde. Bouwen in lage dichtheden in het buitengebied maakt de structurele financiële kloof alleen maar groter en zal uiteindelijk voor alle inwoners in de stad maar ook in de regio een negatieve uitkomst hebben. Verschraling van voorzieningen en daarmee ook sociaal en economisch minder aantrekkelijk. ‘[1]

Eindhoven heeft een enorme economische potentie, maar die economische kracht moet wel ingebed worden in een goede stedelijke woon- en leefomgeving met een divers aanbod aan woningen en een ruim, grootstedelijk, aanbod van voorzieningen. Onder andere op het gebied van cultuur, sport, onderwijs, gezondheidszorg, recreatie, horeca en winkels. Kortom, voorzieningen die bijdragen aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als dat hapert, hapert ook de economie.

De geschiedenis en het ontstaan van Groot-Eindhoven is wellicht de beste illustratie van dat mechanisme. De sterke industrialisatie van Eindhoven zo’n 125 jaar geleden, extra versterkt door de komst van Philips in 1891, leidde tot twee ruimtelijke vraagstukken. Allereerst was er een woningvraagstuk. De nieuwe industrieën wierven werknemers uit de wijde regio, maar konden ze nauwelijks goed huisvesten. Daarnaast was er een verkeersvraagstuk. Kanaal en spoorlijnen vormden barrières in het landschap. Tussen de wegen, gesitueerd op de zandruggen, waren slechts een beperkt aantal verbindingen. De tussengebieden waren drassig en moeilijk begaanbaar. Al met al leidde die situatie tot verkeersopstoppingen.

Een van de oplossingen voor deze problemen was samenwerking tussen Eindhoven en de omliggende dorpen. Om een voorgenomen annexatie in goede banen te leiden werd in 1918 het eerste uitbreidingsplan voor Eindhoven opgesteld door architect Jos Cuypers en stadsarchitect Louis Kooken. Het plan kreeg geen officiële status, maar bevatte enkele opmerkelijke visionaire aspecten. Er werd uitgegaan van een sterk groeiende stad, met zones voor woningbouw en groen, er is aandacht voor nieuwe wegen tussen de omringende dorpen, en zelfs een zone voor een nieuw aan te leggen kanaal. Door de vijf dorpen en Eindhoven als één grote stad te zien werd een structuur zichtbaar die tot op heden het groene karakter van Eindhoven bepaalt.

Philips speelde verder ook een belangrijke rol in het woning- en voorzieningenvraagstuk. Met de komst van het elektronicaconcern ontwikkelde Eindhoven zich tot een company town. Philips nam niet alleen het initiatief tot de bouw van woningen, maar was betrokken bij de oprichting van tal van sport- en cultuurvoorzieningen. Daarmee gaf het bedrijf een impuls aan een rijk cultureel verenigingsleven.

Toch bleef Eindhoven een stad met een lage dichtheid, een SUPERvillage, zoals het ooit door Boer, Vermeulen en Hauben werd getypeerd. En, dat is nu volgens Van Gijzel een belangrijk probleem:

‘Kijk, een stad is iets anders dan een dorp, omdat een stad zich onderscheidt door de grote voorzieningen en daarmee tegelijk een aantrekkelijkheid voor alle bevolkingsgroepen. Een dorp heeft een veel lager voorzieningenniveau. In de financiering van een stad of dorp hebben we een gelijksoortige structuur. Dat gaat over gemeentefondsen, het gaat over gemeentelijke heffingen, over OZB en dat soort zaken. Eindhoven is heel snel gebouwd, met een dorpse filosofie. Dit is mijn discussie met voormalig wethouder Mary Fiers geweest. Ik heb haar weleens zitten plagen. Jij bent van het Bladels model. Dat is tuintje voor, tuintje achter: grondgebonden woningen. Dat vinden mensen fijn.

Mijn model was veel meer gericht op dichtheid, want dat is de enige manier om draagvlak te krijgen voor een ander voorzieningenniveau. Dus heb ik altijd gezegd Nuenen mag erbij, maar niet om vol te bouwen. De randgemeentes zouden zich van mij geen zorgen hoeven te maken over hun identiteit. Laat het maar gewoon een dorp blijven. Dit gaat om efficiëntere organisatie van de overheid. Niet om het vol bouwen. Want dan ga je dezelfde fout opnieuw maken: eenmalige opbrengst door verkoop bouwgrond en vervolgens geen geld voor onderhoud en beheer. Dus je rekensom komt nooit meer rond.

Dit heb ik zo vaak, echt, zo vaak naar voren gebracht. Toch op de een of andere manier is het heel moeilijk om dat voor elkaar te krijgen. De laatste jaren bouwen we wel stevig, dat moet ik wel zeggen, rond de 2 a 3000 woningen per jaar toe. Dat is best veel.’

Eindhoven groeit hard maar is daarin geen uitzondering. In de hele wereld is een trek naar de stad zichtbaar. Hier is werk, een breed scala aan voorzieningen maar ook omdat de dynamiek in de stad in alle opzichten het groots is. Mensen kiezen voor de stad. Tussen nu en ongeveer 30 jaar woont bijna 80% van de wereldbevolking in steden. Daarmee zijn steden ook het grootste probleem geworden waarmee de planeet momenteel wordt geconfronteerd. Tegelijk zijn steden de stimulerende kracht achter creativiteit en innovatie, en wellicht ook de bron van de oplossing van die problemen. Volgens Van Gijzel wordt de 21e eeuw, de eeuw van de stad:

‘Om allerlei redenen. Maar de belangrijkste is omdat inderdaad de oplossingen voor veel problemen uit de stad komen. Dit is ook het enige niveau van de reële werkelijkheid. Dat is niet ‘Den Haag’ en ook niet het bedrijfsniveau. Dat is echt in de stad: de dynamiek van de stad. Vandaar dat ik ook met Frans Timmermans in de weer ben geweest, om de verbindingen binnen Europa meer open te maken. Ik zou zelfs speciale gezant worden voor Europa tussen de steden. Ik was in april 2017 in Brussel om het te bevestigen, maar toen heeft Juncker het geblokkeerd. Hij was bang voor de gevolgen van de Brexit en de Franse verkiezingen. Hij dacht, als ik nu die steden met elkaar verbindt, als dat de agenda gaat worden, dan stoot ik die nationale staten voor het hoofd. Dat wilde hij dus niet en heeft hij dat geblokkeerd. Ik vind dat een gemiste kans, omdat het integratiekader van Europa, het echte integratiekader is: tussen mensen, bedrijven, instellingen. En, niet tussen regeringen. Dus dat is echt een gemiste kans.

Ook de uitdagingen liggen op stedelijk niveau. Dus je moet het instrumentarium daar neer leggen, ik heb daar nu een hele discussie over. Alle regels zijn gestandaardiseerd. Dus voor Amsterdam geldt hetzelfde als voor Zeeland. Terwijl het echt twee totaal verschillende werelden zijn. Dus ik wil experimenteren om daar ruimte voor te maken. Ik vind, als je meer verantwoordelijkheid bij steden neerlegt, moet je ze ook meer instrumentarium en bevoegdheden geven.

Nou naar de andere kant. Dus even terug naar de discussie over de grootte en het voorzieningenniveau van Eindhoven. Samen met Den Bosch en Tilburg hebben we, denk ik, zo’n 2 miljoen mensen. In de regio zelf hebben we er bijna een miljoen. Op het niveau van de infrastructuur kun je een goede driehoek maken. Een Randstad Rail, maar dan eentje voor Brabant…’

Daarmee raakt Van Gijzel aan een belangrijk ruimtelijk thema. Verbindingen spelen, historisch gezien, in de stedelijke ontwikkeling van Eindhoven een belangrijke structurerende rol. In het plan Cuypers-Kooken was al nagedacht over nieuwe verbindende verkeersstructuren, spoor, water en wegen. De komst van de spoorwegen, cruciaal voor de industriële ontwikkeling van de stad, resulteerde tegelijk in een belangrijk infrastructureel probleem. Bij vrijwel elke spoorwegovergang ontstonden lange wachttijden voor en gewone verkeer.

De Woenselse overweg was wellicht de beruchtste spoorwegovergang van Eindhoven. Voor fietsers en voetgangers was er voetgangersbrug die op veel oude ansichtkaarten van de Lichttoren nog zichtbaar is. De realisatie van het Hoogspoor, tijdens de wederopbouwperiode, zorgde voor een belangrijke verbetering, maar betekende op den duur ook weer een belemmering voor de stedelijke ontwikkeling. Met name voor van de binnenstad. Van Gijzel:

‘Het spoor in Nederland is een idioot systeem. Want wat wij doen, personenvervoer, is een hart op hart verbinding. Dus van stadscentrum naar stadcentrum. Goederenvervoer behoeft in principe geen hart op hart verbinding. Echter, wij verknallen de binnensteden door ook hier het goederenvervoer door te loodsen. Voor goederenvervoer per spoor moet gewoon een apart systeem komen. Of we moeten het onder de grond doen, dat maakt mij niet uit. Maar niet deze twee: het ene zit het andere echt zo in de weg!

Goederenvervoer per spoor vertraagt de doorstroming van het personenvervoer in de stad. En, we hebben bij ons ook nog de goederenspoorverbinding tussen Duitsland en Rotterdam, de ‘Brabantroute’. Dus je hebt externe veiligheid, er zitten hele corridors omheen. Dwars door de stad. Daar kun je dus eigenlijk niks ontwikkelen. Bovendien hebben we ook nog eens een keer een groot rangeeremplacement bij het station. Midden in een Triple A-locatie.

In mijn geboortejaar hebben we het Hoogspoor gekregen, maar dat verbindt de stad niet, het snijdt de stad doormidden en verdeelt Eindhoven in noord (Woensel) en zuid. Het voegt niets toe aan de stedelijke kwaliteit.

Ooit liep ik in Rome op de Spaanse trappen. Dan kom je beneden op die grote boulevard. Toen dacht ik, wow, dit ziet er mooi uit. Het was er echt druk. Dat moet bij ons toch ook kunnen. Als we nou het talud eens laten liggen en het spoor onder de grond brengen. Wat doet dat in de stad? Moet je je voorstellen, hoe breed dat eigenlijk is. Dwars door die stad heen. Wat een fantastische verbindingszone tussen de vitale locaties in de stad. Je laat er voetgangers en langzaam verkeer over overheen gaan. Dus het spoor weg, alles weg, je richt het in met terrassen en verblijfsfuncties. Vanaf de TU over dat talud achter de Bijenkorf, het Philips-stadion, Victoriakwartier zo naar Strijp-S of Strijp-T en met een lus weer terug. Wat nu allemaal lastige overgangen zijn worden dan in een keer makkelijke overgangen.

Het betaalt zichzelf terug. Als je dat spoor onder de grond legt, kun je die zone in een keer ook gebruiken voor allerlei nieuwe stedenbouwkundige ontwikkelingen. En het grappige is, mensen kunnen er joggen wandelen en verblijven. Ik noem het ‘het balkon van Eindhoven’, en je kijkt op niveau over de stad. Dat is ook altijd interessant…’

Verblijfskwaliteit in de binnenstad en de zichtbaarheid van technologie en design. Het zijn thema’s waar Van Gijzel warm voor loopt en die ook regelmatig terug keren in het debat over de toekomst van Eindhoven. Van Gijzel:

‘Een stad hoort te verrassen. Wat zit er om het hoekje? Of, als ik naar boven kijk, wat is dat voor een gevel? Er zit creativiteit in de stad die ook in de openbare ruimte tot uitdrukking moet komen. Eindhoven is tamelijk strak en functioneel. Ik vind dat saai.

Dat gaan we wel veranderen. Het 18 septemberplein wordt de verbinding met de stad en met het station. Maar het ook Lichtplein achter de Witte Dame gaat leven. Dat wordt straks met het Victoriakwartier mooi. Daar gaan we die openbare ruimte op een andere manier indelen. Maar terug naar dat idee, dat mensen gewoon de stad moeten kunnen ‘beleven’. Dat ze daar ook met kinderen kunnen zitten en fijn kunnen verblijven. Als je zegt dat de stad er niet alleen is om te werken maar ook om te wonen, te leven, te ontmoeten, moet je er ook zorgen dat die plekken er zijn. In al zijn facetten…’[2]

Tekst: Rene Erven. Historische afbeelding: RHCe.

1. Citaat overgenomen uit de nieuwjaarstoespraak van burgemeester Rob van Gijzel, d.d. 5 januari 2015

2. Citaten van Rob van Gijzel zijn overgenomen uit de transscriptie van het interview met hem door Theo Hauben en Patrick van der Klooster, afgenomen op 5 oktober 2017.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox