archief / downloads

Achtergrondartikel: Een komen en gaan van iconen

Een komen en gaan van iconen

Bij het station staan zowel aan de zuidkant als aan de noordkant tal van hoogstedelijke ontwikkelingen op stapel. De komende twintig jaar gaat het gebied flink op de schop. Deze stedelijke zone, zo ongeveer tussen de Lichttoren en het TU/e terrein, is een van de meest dynamische gebieden van Eindhoven. Feitelijk begon die dynamiek zo’n 150 jaar gelden met de aansluiting van Eindhoven op het spoorwegnet…

 

Grote witte wolken stoom. De geur van brandende kolen en de sissende geluiden van een stoomlocomotief die piepend tot stilstand komt. En, een perron vol drukte. Kruiers met koffers en tassen, dames in lange jurken, heren in zwarte pakken en hoge hoeden. Een af- en aanrijden van paarden met koetsen, karren en een komen en gaan van reizigers. Zo moet het ongeveer zijn gegaan, precies 150 jaar geleden, toen er voor het eerst treinen in Eindhoven aankwamen. Op 1 juli 1866 opende hier namelijk het eerste treinstation. Het zou tot oktober van dat jaar duren voordat de reizigers door konden reizen naar Venlo. In 1913 kwam de spoorlijn naar Weert gereed. Wel was er al lijn 18, een spoorverbinding naar het Belgische Hasselt.

Het Brabantse stadje zag er toen, in 1866, in ieder geval heel anders uit dan nu. De laatste kilometers vanuit de richting Boxtel zullen zijn afgelegd door een overwegend ruig landschap van zandgronden en heide, afgewisseld met boerderijen totdat in de verte de dubbele torens van de Sint-Catharinakerk zichtbaar werden. Die stonden toen nog in de steigers, want dit iconische bouwwerk van Pierre Cuypers (1827-1921) zou pas in 1867 officieel worden opgeleverd. Hoe dan ook, deze kerk was het toonbeeld van een zelfbewust en voornamelijk rooms-katholiek Eindhoven dat met de hout-, textiel- en sigarenindustrie meeging in de vaart der volkeren.

‘De Katrien’ staat natuurlijk bol van de katholieke symboliek. Het opvallendst zijn de torens, 73 meter hoog en, naar voorbeelden uit de Franse gotiek, verschillend van vorm. Er is een zogenaamde mannelijke en een vrouwelijke toren, met de benamingen David-toren en Maria-toren. Het grote roosvenster verwijst naar de patroonheilige van de kerk, Catharina de ‘grote martelares’. Zij wordt altijd afgebeeld met een wiel. Dit verwijst naar haar folteringen door de Romeinse keizer Maxentius. Hij wilde haar dwingen om het Christelijke geloof af te zweren en haar verpletteren met een rad met scherpe ijzeren punten. In plaats van Catharina brak het rad.

Een wiel, maar dan geflankeerd door vleugels, zal ook het eerste stationsgebouw hebben gesierd. Dit was lange tijd het symbool van de spoorwegen. Het eerste stationsgebouw was een zogenaamd station ‘type SS (Staatsspoor) derde klasse’. Deze stations werden gebouwd door Rijkswaterstaat, vandaar de benaming Waterstaatstation. De indeling in klassen had te maken met de grootte en het belang van het station. De klasse was gerelateerd aan het aantal inwoners van de plaats waar het station werd gebouwd. Het type SS eerste klasse was het grootste model, bestemd voor grotere provinciesteden. Type SS vijfde klasse was het kleinste model. Het standaardstation SS derde klasse, dat Eindhoven sierde, bestond uit een langwerpig gebouw met in het midden een verhoogd deel. Op de begane grond hadden de deuren en vensters de kenmerkende ronde bogen. (afbeelding)

In 1912 maakte het eerste station plaats voor een nieuw en groter gebouw (afbeelding). Dat was nodig, want Eindhoven groeide snel. Dat was vooral te danken aan de komst van gloeilampenfabrikant Philips in 1891. Rond de Emmasingel bouwde Philips vanaf 1900 fabriek na fabriek. Na 1908, met de introductie van de metaaldraadlamp volgde een periode van snelle expansie. Parallel aan de spoorbaan verrees een zes verdiepingen hoog betonnen fabrieksgebouw. Philips kocht grond aan in de buurgemeenten Woensel en Strijp. In 1910 startte de bouw van Philipsdorp. In 1916 werd met de ingebruikname van de glasfabriek begonnen met de productie op Strijp-S. De skyline van Eindhoven veranderde in deze periode in hoog tempo. De nieuwe horizon bestond uit rokende schoorstenen, hoge fabrieksgebouwen en de torenspitsen van de rooms-katholieke Sint-Catharinakerk, Paterskerk (voltooid 1898) en Joriskerk (1885).

Philips realiseerde voor die tijd hoge gebouwen in Eindhoven. Een van de belangrijkste is wellicht de Lichttoren. Het oudste deel van het Lichttorencomplex dateert uit 1910 en is ontworpen door Arend Beltman. Dit deel, gebouw EC in Philipsjargon, is te herkennen aan de liftschacht met piramidevormig torentje. Met de bouw van het gedeelte op de hoek Emmasingel-Mathildelaan werd begonnen in 1920. In 1922 was dit deel (ED) klaar. Dit werd ontworpen door Dirk Roosenburg (1887-1962) en Lou Scheffer samenwerkend onder de naam TABROS (Technisch Advies Bureau Roosenburg-Op ten Noort-Scheffer). In de toren werden lampen getest op brandduur waardoor er altijd licht brandde, vandaar de naam Lichttoren. De opmerkelijke rijzende vorm en het altijd brandende licht maakte de Lichttoren tot boegbeeld van Philips. Een iconisch beeld dat Philips ook in diverse reclame-uitingen gebruikte.

Philips bouwde niet alleen functionele fabrieken. In 1926-1928 kwam er een indrukwekkend hoofdkantoor naar ontwerp van Dirk Roosenburg gereed (EM). De architect reisde in deze tijd twee of drie keer per maand vanuit Den Haag naar Eindhoven om toezicht te houden op de onberispelijke oplevering van ‘zijn’ hoofdkantoor. Pièce de résistance was de imposante vide die zich uitstrekte over vier verdiepingen gecompleteerd met een glazen dak. Medewerkers noemden het gebouw daarom wel ‘de viskom’.

De gebrandschilderde ramen van Nicolas zijn bewaard gebleven. De kunstenaar vertelt zijn verhaal in tweeëndertig symbolische taferelen, verdeeld over zes ramen. Omdat ze zijn aangebracht in een trappenhuis is de ‘totale voorstelling’ niet in een oogopslag zichtbaar. Het verhaal ontvouwt zich langzaam, letterlijk stap voor stap, met het omhooggaan op de trap. Nicolas vertelt met zijn ramen het verhaal van de verheffing van de mens die zich ontworstelt aan de ‘donkere’ lagen van het aardse bestaan en zich opwerkt naar het ‘licht’. Deze verheffing voert van een zwaar menselijk bestaan, via technische vooruitgang, sociaal-maatschappelijke eenwording en materiële voorspoed uiteindelijk naar geestelijke groei en spirituele bevrijding.

Er zijn mooie oude beelden van bewaard: de bouwplaats tussen station, Demer en Lichttoren. Ze tonen walsen, hijskranen en bouwvakkers in een grote open lege ruimte. Het is een komen en gaan van vrachtwagens, bussen en treinen. Voorbijgangers staan even stil achter de bouwhekken, nieuwsgierig naar de voortgang van de werkzaamheden (afbeelding).

 

Na de oorlog veranderde het aanzien van de omgeving van de Lichttoren en het station dramatisch. Bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de stad, en met name de Demer, grote schade toegebracht. Na de oorlog begonnen ondernemende middenstanders vol trots en optimisme aan de ontwikkeling van de nieuwe Demer. Inmiddels is het een uniek ensemble van vroege wederopbouwarchitectuur, waaraan bijna alle Eindhovense architectenbureaus een bijdrage hebben geleverd. Tegelijkertijd vormde het spoor een steeds groter obstakel voor het noord-zuid verkeer. Daarom werden plannen gesmeed om het spoor te verhogen en de kruisingen ongelijkvloers te maken. Daarbij werd het spoor in noordelijke richting verschoven. Het gehele infrastructurele project was in 1953 gereed. In 1956 opende ook het nieuwe stationsgebouw, een ontwerp van architect Koen van der Gaast. Hij zag het stationsgebouw vooral als een doorgangsruimte: de plek om over te stappen van het ene vervoermiddel op het andere. Hierdoor werd aankomen op station Eindhoven een totaal andere beleving. Het station werd een knooppunt van massa’s mensen, zoekend naar een bus of taxi, op weg naar het werk of de binnenstad.

De ruimte die vrijkwam door de verwijdering van de oude spoorlijn werd benut voor nieuwe gebouwen: de Bijenkorf, de Piazza en het stationspostkantoor. Daartussenin werd een imposante rotonde aangelegd ten behoeve van het nieuwe symbool van economische voorspoed: de auto. Beeldbepalend element was de vijfpuntige ster, het symbool van het leger dat Eindhoven de bevrijding had gebracht.

Iconisch en symbolisch zijn ook de beelden op het hoogspoor zelf (afbeelding). Ze zijn gemaakt door de Utrechtse kunstenaar Joop Hekman (1921-2013) in de periode 1950-1953. De huidige beelden zijn kunststof replica’s die in 1997 zijn vervaardigd door Toon Grassens. De oorspronkelijke beelden van kalksteen bleken namelijk niet bestand tegen weersinvloeden. In juli 1986 viel een beeld zelfs spontaan van zijn voetstuk. De oorspronkelijke acht beelden (1950-1953) stonden op de borstweringen van de tunnels van de Boschdijk, Piazza en Vestdijk. Het leuke van de beelden is dat je kunt zien wat ze voorstellen. Het zijn thema’s die voor de stad Eindhoven van groot belang zijn en zijn geweest. Aan de noordzijde staat een beeld van een vrouw met schelp, metafoor voor ‘Geluid’ en refereert naar de radio-industrie van Philips. Het middelste beeld aan de noordzijde stelt ‘Tabak’ voor. Deze wordt geflankeerd door een beeld van een vrouw met een gedrapeerde doek die voor ‘Textiel’ staat. Aan de zuidzijde staat een beeld van een vrouw met een wiel, metafoor voor ‘Verkeer’. Het jonge bloeiende Eindhoven wordt verbeeld door een beeld van een vrouw met haar twee kinderen. De man met gevleugelde helm en slangenstaf, de zogenoemde Mercuriusstaf, symboliseert ‘Handel’. De beelden ‘Elementen’ en ‘Licht’ ontbreken. De originele beelden van Hekman sieren tegenwoordig de tuin van het Nederlands Spoorwegmuseum.

Van later datum, maar niet minder iconisch is de Bijenkorf van de Italiaanse architect Giò Ponti (1891-1979). Het prachtige gebouw, in feite een reusachtige doos vol begeerlijke consumptieartikelen, valt op door zijn fraaie gevel uitgevoerd in zeegroene, keramische tegels. Het gebouw werd opgeleverd in 1969 en onderstreept op subtiele wijze het nieuwe elan van Eindhoven als Lichtstad van de naoorlogse welvaartsstaat.

Ook ten noorden van het spoor symboliseerden enkele nieuwe gebouwen het elan van een zelfbewuste en groeiende stad. Exemplarisch is het kantoor dat de voormalige Boerenleenbank hier realiseerde: een modern en strak hoofdkantoor naar Amerikaans model (oorspronkelijk 1966, uitgebreid in 1979). Het bestond uit een open en informelere laagbouw en een meer gesloten hoogbouw. De architecten van dit gebouw waren De Bever Architecten en Kraaijvanger. Het kantoorgebouw is er inmiddels niet meer. Op deze plek verschijnt nu een nieuw bankgebouw. (afbeelding).

Een ander inmiddels ook verdwenen wederopbouwicoon is het stationspostkantoor aan de oostkant van het station een ontwerp van Gijsbert Friedhoff (1892-1970) en Mart Bolten van de Rijksgebouwendienst. Het kantoor werd gebouwd in 1961, ging dicht in 2005 en is in 2015 gesloopt. Hiervoor in de plaats  komt een studenthotel ontworpen door Cie. Een kenmerkend onderdeel van het stationspostkantoor was het kunstwerk van Wally Elenbaas (1912-2008). Dit kunstwerk verbeeldt communicatie middels postduiven en pratende figuren… Een symbolisch kunstwerk dat ging, maar wel weer terugkomt… (afbeelding)

Tekst: René Erven. Foto’s: RHCe

Dit artikel is ook opgenomen in brochure Open Monumentendag 2016

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox