archief / downloads

Achtergrondartikel: Drie ontwerpers, één park

Drie ontwerpers, één park

Aan de geschiedenis van het Stadswandelpark zijn de namen van drie bekende tuin- en landschapsontwerpers verbonden. In de eerste plaats is dat Leonard Springer, die de tuin van buitenplaats Den Elzent ontwierp. De gemeente kocht delen van deze landschapstuin en vroeg Dirk Tersteeg om een totaalontwerp te maken. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog werd het park nogmaals aangepast en vernieuwd. Nu door Frans Fontaine, hoofd van de afdeling plantsoenen van de gemeente Eindhoven.

 

In de negentiende eeuw namen de industriële activiteiten in en rond de steden enorm toe en groeide de stedelijke bevolking. Veel nieuwe stadsbewoners woonden in erbarmelijke omstandigheden opeengepakt in krotwoningen. Dat was een van de redenen dat er in hogere stedelijke kringen een negatief gevoel ontstond over de stad. Het buitenleven, de terugkeer naar de natuur, ‘het reine leven’, werd een belangrijk ideaal. Het verlangen om in de natuur te willen verpozen was niet nieuw. Al eeuwenlang trok de stedelijke elite in de zomermaanden naar landgoederen en buitenverblijven. De nieuwe klasse van succesvolle ondernemers en fabrikanten nam deze landelijke levensstijl over, en daarmee ook het chique buitenleven.

Ook in Eindhoven vond op dat moment de beweging naar buiten plaats. Eindhovense fabrikanten benaderden architecten en landschapsontwerpers die hiermee al de nodige ervaring hadden en lieten luxe buitens bouwen met tuinen in Engelse landschapsstijl. De ontwikkeling van de buitens aan de Parklaan illustreren deze ontwikkeling.

Ook het huidige Stadswandelpark ligt op de plek van zo’n buiten: landgoed Den Elzent. Op 16 januari 1879 werd deze buitenplaats door H.F.C. Coolen, een Stratumse tabaksfabrikant, verkocht aan de Amsterdamse koopman B.H.A. Sinkel. Het geheel werd toen omschreven als ‘een herenhuis, tuinmanswoning, stal, remise, brandschuur, erf en tuin’, en had een oppervlakte van 14.260 vierkante meter. Daarnaast kocht Sinkel nog een stuk grond aan de overzijde van de straat. Voor het geheel ontving Coolen een bedrag van 24.500 gulden.

Sinkel vroeg tuinarchitect Leonard Springer (1855-1940) om een parkontwerp te maken voor zijn nieuwe aanwinst. De ontwerptekening uit 1884, die zich in het archief van de Wageningen Universiteit bevindt, toont de typische kenmerken van de Engelse landschapsstijl. Duidelijk herkenbaar zijn de slingerende paden en de open velden omgeven door boomgroepen.

Na het vroegtijdig overlijden van Sinkel werd het landgoed met het door Springer ontworpen park geveild en in vier delen verkocht. Het stuk met het koetshuis, het huidige Stadspaviljoen, kwam in bezit van het Eindhovensch Mannenkoor. Het Mannenkoor liet er een muziekkiosk bouwen, ongeveer op de plek van de huidige Wim van Doorne Muziekkiosk.

Plan Leonard Springer voor Den Elzent, 1884. Collectie Wageningen Universiteit

In 1916 nam de gemeente Eindhoven het terrein over met de bedoeling er ooit woningen te kunnen bouwen. Dankzij een pleidooi voor behoud van het groen van G.C. Kools (1892-1961) zag het gemeentebestuur hier van af. Kools was destijds directeur van de Dienst Gemeentewerken en hij zag het publieke belang van een stadspark voor een groeiende stad als Eindhoven. In zijn uitbreidingsplan voor Groot Eindhoven heeft Kools, naast de gebruikelijke planning van infrastructuur, woonwijken en industriële terreinen, veel aandacht voor parken en plantsoenen. Deze waren in zijn ogen belangrijk ‘als groene longen van een industriële stad’. In totaal plande Kools 120 hectare aan groenvoorzieningen in Groot Eindhoven, de fusiegemeente die in 1920 was ontstaan na samenvoeging van Gestel, Stratum, Strijp, Woensel, Tongerlre en Eindhoven.

De gemeente stelde na het pleidooi van Kools een krediet beschikbaar om de buitentuin van het Mannenkoor als openbaar wandelpark in te richten. Op 21 juni 1921 werd het nieuwe stadspark met een concert van de Stratumse Harmonie feestelijk geopend. In 1923 kocht de gemeente opnieuw een aangrenzend deel en werd de Naardense tuinarchitect Dirk Tersteeg (1876-1942) uitgenodigd een totaalontwerp te maken.

Tersteeg toonde respect voor de erfenis van zijn collega Springer en nam hiervan fragmenten op in zijn eigen plan dat ook het nog niet aangekochte stuk tuin van de familie Leyten besloeg. Het ontwerp uit 1924 bevat zowel landschappelijk ingerichte delen, bijvoorbeeld rond de vijver, als architectonische elementen. Dit is kenmerkend voor de stijl van Tersteeg die in Eindhoven ook het ontwerp voor het Philips-de Jonghwandelpark en het Anne Frankplantsoen maakte.

De padenstructuur in het plan van Tersteeg, met de typerende symmetrie en afwisseling van rechte en gebogen tracés, is afgestemd op het stratenpatroon van de toekomstige bebouwing rond het park. Ten westen van het koetshuis vergrootte Tersteeg de reeds bestaande bomengroep van eiken, die zo een overgangszone vormt tussen de meer landschappelijke delen. Voor de kinderen ontwierp hij twee aparte speelplaatsen. Ook plande hij een terras met pergola en een parkwachtershuisje.

Hoewel over de financiering van het voorstel nog geen besluit was genomen, werd in 1927 toch een begin gemaakt met de uitvoering van het plan van Tersteeg. Een aantal oude bomen werd gekapt, er werden paden aangelegd en er werden zo’n 50 parkbanken met papiermanden geplaatst. Opmerkelijk is dat deze ingrepen werden betaald uit de verkoop van gerooide bomen op het terrein.

In de loop van 1929 verwierf de gemeente ook het vierde en laatste deel van de oorspronkelijke tuin, namelijk het terrein van de zusters Ursulinen. Het huis, Sancta Ursula, werd als tijdelijk gemeentehuis ingericht en de tuin werd grotendeels bij het park gevoegd. Bovendien kwam er geld voor de uitvoering van Tersteegs plan voor de gehele aanleg.

Plan Dirk Tersteeg voor Stadswandelpark, 1930. Gemeente Eindhoven

Tersteeg paste zijn plan aan en verwijderde de parterre die Springer had aangelegd om zo beter te kunnen aansluiten op de voormalige, meer open tuin van de zusters Ursulinen. Ook vereenvoudigde hij de padenstructuur en het beplantingsschema. De hoofdopzet van het zuidelijke deel met de karakteristieke symmetrie, de open middenruimte, de rechte lanen en het meer landschappelijke deel rond de vijver bleven gehandhaafd. Zo ook de beoogde rijkdom aan bijzondere bomen en heesters, die mede dankzij Springer al op het terrein aanwezig waren. In het begin van de jaren dertig werd een groot deel van het ontwerp van Tersteeg uitgevoerd. Schrijver Antoon Coolen (1897-1961) sprak lyrisch over het park en typeerde het als ‘een lusthof van bloemen, heesters, zeldzame coniferen onder hoge, strenge pracht van honderdlei inheems en uitheemse bomen’. In 1931 kreeg het park zijn definitieve naam. Toen besloot het college van B&W om het park eenvoudigweg ‘Stadswandelpark’ te noemen.

In de jaren voor de oorlog werden er twee belangrijke monumenten toegevoegd aan het park. Het Radiomonument werd gebouwd op de plaats waar Tersteeg ooit een terras met pergola had gesitueerd. Dit gedenkteken, bestaande uit het beeld van een roepende vrouw in de ruimte dat rust op een naar voren hellende gemetselde onderbouw, werd ontworpen door beeldhouwer Albert Termote (1887-1978) en architect Dirk Roosenburg (1887-1962). Het herinnert aan de eerste ‘radiophonische’ verbinding op 11 maart 1927 van Nederland met het toenmalige Nederlands Indië, tot stand gekomen dankzij ‘het vernuft van het Philipslaboratorium’. De feestelijke onthulling door prinses Juliana vond plaats op 28 november 1936. Op dezelfde dag legde haar verloofde prins Bernhard de eerste steen voor de Sterrenwacht. Dit door Louis Kalff (1897-1976) ontworpen ronde gebouwtje met een koperen koepel, bood onderdak aan het observatorium van de Eindhovense afdeling van de Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde. Het was een geschenk van Anton Philips (1874-1951).

In 1938 al had de gemeenteraad goedkeuring verleend aan de uitbreiding van het Stadswandelpark aan de zuidoostzijde. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden de voorbereidingen echter gestaakt. Na de bevrijding werd de draad weer opgepakt. Frans Fontaine (1922-2002), hoofd van de Afdeling Plantsoenen, boog zich over de opgave. Hij had oog voor een moderne en open stedenbouw waarin groen een belangrijke verbindende functie vervulde. Fontaine betrok de geplande flats aan de Le Sage ten Broecklaan en Rondweg bij zijn plan om zo een visuele eenheid te creëren tussen bebouwing en het aangrenzende groen.

Uitbreidingsplan voor Stadswandelpark door Frans Fontaine, 1958. Gemeente Eindhoven

Ondanks de voorgestelde veranderingen hield Fontaine met zijn plan rekening met het karakter van het bestaande park. Het definitieve plan (1958) is daarentegen radicaler. De oeverlijn van de nieuwe vijver is geknikt. De scherpte is verzacht door de afgeronde hoeken. Ook zijn de meeste paden bij de nieuwe flats rechtgetrokken. Het beplantingsvoorstel bevat talloze nieuwe soorten, zoals vederesdoorns, trompetbomen, valse christendoorns, amberbomen, Japanse notenbomen, horizontale iepen, een beverboom, een honingboom en een tulpenboom.

Door de nieuwe uitbreiding ‘toonde’ het Stadswandelpark zich naar de rondweg en de nieuwe bebouwing langs de Le Sage ten Broecklaan. En omgekeerd was deze bijzondere groenzone met zijn rijke verleden nu direct vanaf de weg zichtbaar. De Albertinck Thijmlaan scheidt het Stadswandelpark van het Dommelplantsoen. Hier meanderen de Tongelreep en de Dommel met een inheemse en meer ‘ruige’ beplanting.

Aan de noordoostzijde van het Stadswandelpark verrees op de plaats van het pand Sancta Ursula de nieuwe schouwburg. Op aandrang van Fontaine werd besloten de as van de nieuwbouw enigszins te draaien zodat er meer bomen werden gespaard. Ook ging de aanleg van een verdiept gelegen parkeerterrein niet door.  Fontaine kwam met een alternatief waarin het parkeerterrein dankzij een groene omkadering beter op het park aansloot. De volière werd verplaatst naar de huidige locatie langs een van de hoofdwandelpaden.

Even was er sprake van dat het paviljoen en de kiosk zouden worden afgebroken vanwege hun ouderwetse architectuur. Omdat het huurcontract nog niet was afgelopen werd hier vooralsnog van afgezien. Uiteindelijk zou het Stadspaviljoen tot op de dag van vandaag blijven. In 1990 werd er een nieuwe muziekkoepel, de muziekkoepel Wim van Doorne, gerealiseerd. Hiervoor maakte architect Leo de Bever (1930-2015) het ontwerp. Ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Eindhoven werd het park in 1982 op initiatief van het comité ‘Vrienden van die stadt Eindhoven’ ingericht als een beeldentuin. Van de 37 kunstwerken die er gedurende de zomer van 1982 waren te zien, bleven er 22 staan.

Het Stadswandelpark vervult een onmisbare rol in het stedelijk functioneren. Er wordt al jaren volop gerecreëerd en genoten. Het park is verbonden met stedelijke cultuur en geschiedenis, en draagt bij aan respect voor de natuur. Groen is tegelijk een belangrijk vestigingsmotief voor ondernemers en werknemers. En, in een steeds warmer en natter klimaat vormen parken belangrijke verkoelende oases. Nu Eindhoven aan de weg timmert als centrum van hightech bedrijvigheid en er steeds meer hoogbouw in het centrum wordt gerealiseerd, groeit ook het belang van het park voor de Eindhovense bevolking. Het is kortom niet alleen een park met een bijzonder verleden, maar vooral ook met een belangwekkende toekomst.

Leonard Antony Springer (1855 –1940). Leonard Springer was zoon van de kunstschilder Cornelis Springer en volgde in eerste instantie een opleiding tot boomkweker, maar maakte vooral naam als tuin- en landschapsarchitect. Springer typeert het vak van de tuinarchitect als ‘Schilderen met bomen en heesters’. Door het winnen van allerlei prijsvragen op het gebied van parkontwerpen kreeg hij landelijke bekendheid. Hij is een belangrijke vertegenwoordiger van de Engelse Landschapsstijl. Daar waar de Franse landschapstuinen werden vormgegeven op basis van geometrie, stapte de ontwerpers van de Engelse landschapstuin af van het idee dat de natuur ‘beheerst’ moest worden. Zij ontwierpen romantische, parkachtige landschappen met verrassende doorkijkjes. Deze ontwerpstijl werd in de negentiende eeuw populair. Na 1895 ontwikkelden Springers ontwerpen zich meer in een functionele richting en vertoonden steeds meer rechtlijnigheid. Springer gebruikte vele bijzondere boomsoorten en bloeiende heesters in zijn beplantingsplannen. Van 1912 tot 1922 werkte hij veel samen met architect Johan Wilhelm Hanrath (1867-1932), die onder meer Villa de Laak ontwierp in opdracht van Anton Philips. Springer ontwierp het park rond deze villa.

Dirk Frederik Tersteeg (1876-1942). Dirk Tersteeg is de eerste Nederlandse tuinarchitect die de principes van de zogenaamde Architectonische Stijl in ons land toepaste. Een parkstijl die veelal bij villatuinen uit de late negentiende en vroege twintigste eeuw is toegepast. Hierbij werd een eenheid tussen huis en gebouwde tuinelementen nagestreefd die in de toegepaste materialen en de rechtlijnige aanleg tot uitdrukking kwam. Tersteeg heeft door het toepassen van deze ontwerpstijl de dialoog tussen architect en tuinarchitect weer op gang gebracht, waardoor hij voor de ontwikkeling van de Nederlandse villatuinen en parken van groot belang is geweest. Kenmerkend voor de Tersteegtuinen zijn de architectonisch vormgegeven assenstelsels en bouwkundige elementen als gemetselde keermuurtjes, trappartijen en flagstonepaden. In Eindhoven ontwierp Tersteeg onder meer het Anne Frank plantsoen en het Philips-De Jonghwandelpark.

Frans Fontaine (1922-2002). Frans Fontaine werd in 1950 hoofd van de afdeling Plantsoenen van de gemeente. Daarvoor was hij werkzaam bij de Dienst Publieke Werken in Amsterdam. Hij voelde zich aangesproken door architecten en stedenbouwkundigen die in de wederopbouwperiode streefden naar een doelmatige architectuur en een moderne ‘open’ stedenbouw. Hierin speelde groen een wezenlijke rol. Ook had hij oog voor de vernieuwende ideeën in de tuin- en landschapsarchitectuur. Op dat vlak kwam er meer aandacht voor de gebruiksmogelijkheden van parken en voor een meer doelmatige, vaak rechtlijnige, vormgeving. Belangrijk werd de beleving van natuur, waarbij het ging om gebruikers de structuur van planten en de invloed van verschillende seizoenen en veranderingen gedurende de dag te laten ervaren. Ook raakte de aanplant van inheemse beplanting in zwang. Fontaine drukte met de aanleg van tal van parken en plantsoenen, onder meer het Dommelplantsoen en Philips-Van Lenneppark, het Genderpark en het Bonifatiuspark een belangrijk stempel op het groen in Eindhoven.

Tekst: Rene Erven. Met dank aan: Fredy Zeevenhooven

 

Bronnen:

Andela, Gerrie, Licht op groen, Eindhoven, 2005.

CRIMSON, Bouw- en cultuurhistorischonderzoek Dr. A.F. Philips Observatorium, Eindhoven, Rotterdam, 2016: https://www.crimsonweb.org/IMG/pdf/eindhoven-observatorium-screen.pdf

Erven, René, Afslag groen. Parken, Plantsoenen, Landschap en Architectuur, Eindhoven, 2016: https://www.architectuurcentrumeindhoven.nl/archief-downloads/page/2/

Krikhaar, Noortje, ‘De geschiedenis van het groen in Eindhoven’, in: vakblad Groen 8, 2013,  p 46 en 47

Oldenburger-Ebbers, Carla S. e.a., Gids voor de Nederlandse tuin & landschapsarchitectuur / Zuid / Zeeland, Brabant, Limburg, Rotterdam 2000, p.199 e.v.

Spoorenberg, Jan, ‘Het Stadswandelpark en Huize Den Elzent alias Sancta Ursula’, in: Eindhoven Encyclopedie, 1992: http://www.eindhoven-encyclopedie.nl/

 

 

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox