archief / downloads

Achtergrondartikel: Woonwijk ‘t Hool

Op 14 september 1971 verscheen een interview met een zekere C. van Es in het Eindhovens Dagblad. Elf jaar eerder had de krant ook al een bezoek gebracht aan deze toen nog ‘volslagen onbekende meneer’. Hij had ‘zulke fantastische woningbouwplannen’, dat de krant er destijds maar gereserveerd over schreef: ‘We vroegen ons sceptisch af of het hem en zijn kornuiten gegeven zou zijn die plannen te realiseren: het bouwen van een complete woonwijk (prachtig van opzet), inclusief een voorzieningenstrook met daarin ook het sociaal-culturele aspekt. Een project van hooguit 500 huizen, ergens in Woensel, want: “daar is plaats genoeg”’.

Deze Kees van Es was een van de initiatiefnemers van de experimentele woonwijk ‘t Hool, die tussen 1968 en 1972 net ten noorden van Winkelcentrum Woensel werd gebouwd. Het was een bijzonder plan waar het Eindhovens Dagblad, sinds de sceptische publicatie in 1961, steeds positiever over ging schrijven. ‘t Hool werd het eerste Eindhovense bestemmingsplan dat niet door de gemeente was ontwikkeld, maar door woningbouwvereniging Huis en Wijk in samen werking met het Rotterdamse architectenbureau Van den Broek en Bakema.

De eerste ideeën voor de wijk ontstonden begin jaren zestig bij Philips. Hier waren leden van de Vereniging van Hoger Philips Personeel in de jaren 1955-1960 gestart met een onderzoek naar de leefpatronen, bestedingen en de consequenties daarvan voor het salarisniveau van deze groep werknemers. Ook was daarbij belangstelling ontstaan voor aspecten als woongenot, woonkosten en het beschikbare woningaanbod. Om een indruk te krijgen van de onder het Philips-personeel gekoesterde woonwensen werden door de vereniging twee vergaderingen over het woningvraagstuk georganiseerd.

Tijdens de eerste vergadering, op 22 februari 1960, was Hilda Verwey-Jonker (1908-2004), raadslid, sociologe en echtgenoot van NatLab-directeur Evert Verwey (1905-1981), uitgenodigd. Ze wees er op dat in Eindhoven woonbuurten erg ‘sociaal geconcentreerd’ waren. Er waren met andere woorden arme en rijke parochies. Na de Tweede Wereldoorlog had deze trend zich in de hele regio herhaald. Veldhoven gold door de vele sociale woningbouw als een arme gemeente, terwijl Waalre juist veel vrijesectorwoningen kende en daarmee een rijkere doelgroep aantrok. Ze pleitte juist voor meer verscheidenheid in de wijken.

Tijdens de tweede vergadering, op 15 maart 1960, waren uiteenlopende bewoners van verschillende woonlocaties in de regio uitgenodigd voor een paneldiscussie. Om de nog altijd bestaande woningnood te bestrijden werd er nog vaak goedkoop en eenvormig gebouwd. Hierop kwam veel kritiek. De nieuwe woonwensen van het hogere Philipspersoneel waren duidelijk niet meer overeenstemming met het woonaanbod in de regio. Na deze tweede vergadering waren er ook gegadigden die belangstelling hadden om zelf een huis te laten ontwerpen naar eigen wens en behoefte.

Zo ontstond een initiatiefgroep die werk wilde gaan maken van het voornemen om gezamenlijk een aantal woningen te gaan ontwikkelen. In de groep namen zitting NatLab-medewerkers Kees van Es, Frans Schijff, Jan Delcour, Jaap ’t Hart en Ger Klein. Zij startten een ‘Woningbouwvereniging in oprichting’, met als doel de bouw van een aantal huurwoningen. Als snel stuitte het initiatief op problemen. Wilde het project slagen dan moest het een groter schaal krijgen: niet een aantal woningen, maar een kleine wijk met een mix van koop- en huurwoningen. Dat zou wellicht financieel haalbaar zijn.

Een rondgang langs verschillende potentiële architecten voor het project leverde niet veel op. De meeste die het bestuur bezocht stelden voor om met een niet uitgevoerd plan dat nog in de la lag aan de slag te gaan. Dat was niet wat de initiatiefnemers zochten, die zich inmiddels ook inhoudelijk goed informeerden over moderne woningbouwarchitectuur. De net opgerichte vereniging abonneerde zich op de vaktijdschriften Forum, destijds onder redactie van Jaap Bakema (1914-1981), en Bouw. Ook werden invloedrijke architectuurboeken van Rein Blijstra, Nederlandse bouwkunst na 1900 (1957), J.J. Vriend, Bouwen en wonen (1953), en later ook The Death and Life of Great American Cities (1961) van Jane Jacobs aangeschaft en bestudeerd.

Het bestuur kwam via onder meer Joris Cammelbeeck, raadslid voor PvdA in de Eindhovense gemeenteraad, in contact met het Rotterdamse architectenbureau van Jo van den Broek (1898-1978) en Jacob Bakema. Bakema ontving de bestuursleden op zijn kantoor en begon niet met het presenteren van ‘eigen ontwerpen’, zoals andere collega’s eerder hadden gedaan, maar met een college over stedelijke structuren, wijkopbouw, herkenbaarheid en variatie. De ruimtelijke beleving, zo hield hij zijn gehoor voor, is een belangrijk aspect om onze omgeving met meer plezier te kunnen ervaren. Hierin herkenden de initiatiefnemers zich wel. Er was een klik. Ook Bakema zelf was enthousiast over het project en het enthousiasme van zijn opdrachtgevers. Eindelijk had hij nu eens niet met een anonieme opdrachtgever te maken. Bakema stuurde aanvankelijk geen facturen voor de gemaakte ontwerpuren. Pas jaren later toen het plan definitief werd en de eerste huizen waren verkocht zijn deze rekeningen betaald.

De initiatiefnemers realiseerden zich dat door betrokkenheid bij de opbouw van de wijk ze ook een stem kregen in het bepalen van de leefomgeving, de identiteit, variatie en het groen in de wijk. Er werd ook nagedacht over de speelmogelijkheden voor de kinderen en wijkvoorzieningen als een school, een kerk en winkels, volkstuinen en sportfaciliteiten. De voetganger kreeg prioriteit, maar de auto werd toch toegelaten in de wijk. Dus werd er ook nagedacht over parkeermogelijkheden.

Op 14 juni 1961 besloten de initiatiefnemers tot de oprichting van de Algemene Woningbouwvereniging Huis en Wijk. Het bestuur had een aantal voor die tijd vernieuwende uitgangspunten voor de woonwijk geformuleerd. De toekomstige bewoners moesten onder meer kunnen meepraten zowel over de opzet van de huizen als bij de bepaling van de omgeving. De bewoners wilden een eenzijdige sociale samenstelling van de wijk voorkomen, ze streefden naar eenheid van architectuur met aandacht voor standaardisatie én ze wilden het autoverkeer terugdringen in de nieuwe wijk.

Er was veel animo voor het plan en de vereniging. Na de oprichting groeide het aantal leden van de vereniging snel. Er werd enthousiast meegedacht en meegewerkt. Er werden commissies gevormd die veel voorbereidend werk verrichten. Leden hadden zelf bepaalde interesses of een professionele achtergrond die van pas kwamen bij de visievorming op de nieuwe wijk en de woningen. Zo werden commissies gevormd waarin leden bepaalde technische kwesties uitzochten om tot concrete ontwerpvoorstellen te komen die met de architect konden worden besproken. Er waren commissies voor akoestiek, tuinen en gemeenschappelijk groen, leidingen, huishoudelijke aspecten, verwarming, indeling en ruimte en een commissie hoogbouw.

Daarnaast spoorde het bestuur de leden aan om hun gedachten over de gewenste secundaire voorzieningen in de wijk kenbaar te maken. Deze werden eveneens geïnventariseerd en vastgelegd. Verder waren er uitgebreide discussies over de woonvormen. Er werd gepraat over maisonnettes, etagewoningen, kleine en grote eengezinswoningen, het uitbreidbare huis, de patiowoning, de bungalow en het vrijstaande huis. Een van de leden vroeg aandacht voor een atelierwoning waarbij op de begaande grond kon worden gewerkt en het wonen op de eerste verdieping was gesitueerd.

In samenspraak met de aspirant bewoners vertaalde Bakema in 1961 de wensen in een eerste schetsontwerp voor woonwijk ’t Hool. In dit plan omarmde een rand met hoogbouwblokken een middenzone met laagbouwwoningen. De hoogbouw vormde een baken in de buurt en was in opzet geïnspireerd op het door Bakema ontworpen Hansa Viertel in Berlijn. Hierin had de architect het zogenaamde split-leveltype toegepast. Het schetsvoorstel kende ook rijenhuizen met twee of drie verdiepingen en patiowoningen.

Echter, de aspirant bewoners waren niet geheel tevreden, ze vonden bijvoorbeeld de voorgestelde woningen unaniem te klein. Er ontstond een intensief ontwerp- en overlegtraject. Het overleg tussen de het bestuur en de architecten van het Rotterdamse bureau vond plaats zowel op zaterdagochtend in Geldrop bij de secretaris van Huis-en-Wijk als in de avonduren in Rotterdam op het kantoor van Bakema. Die discussies waren bepaald niet makkelijk. Bakema aanvaarde niet alle kritiek, want het architectenbureau stond onder druk van diverse instanties en wettelijke regelingen, terwijl het bestuur ook vaak vasthield aan bepaalde standpunten.

De voorbereidende commissies veranderden bovendien van opzet. Nadat de types waren vastgesteld, werden er typecommissies gevormd die zich bogen over de definitieve uitvoering van een bepaald woningtype. Hierbij was er aandacht voor uiteenlopende aspecten, zelfs het aantal stopcontacten per kamer stond ter discussie. Op deze manier werd inspraak geborgd, terwijl het bestuur de eindverantwoordelijkheid behield. Stapje voor stapje kwam al eind 1961 het definitieve ontwerp tot stand.

Het eindontwerp telde ten slotte in totaal negen verschillende woningtypen. Om de nagestreefde sociale integratie te borgen werden twee woningbouwstichtingen uitgenodigd om de huurwoningen te beheren. Ook de verspringend gemaakte hoogbouw aan de latere Echternachlaan kwam in beheer van deze instellingen. De huursector volgde in grote lijnen het stramien van de koophuizen. Er kwamen rijenwoningen met twee tot drie verdiepingen en een speciaal door Bakema ontworpen rug-aan-rug woning met patio. In de hoogbouw kwamen boven op de begane grond gelegen garages en bergingen, appartementen met grotere en kleinere splitlevelwoningen. Ditzelfde type kwam ook in de torenflat. De appartementen worden ontsloten vanaf de straat en vanaf overdekte galerijen.

Toen eind 1961 de vereniging de gemeente verzocht om grond beschikbaar te stellen voor het initiatief ging het ineens veel stroever met de ontwikkeling. Wethouder Frans van Vliet (1902-1986) trad het initiatief van de voornamelijk niet-katholieke, hoogopgeleide Philipmedewerkers met argwaan tegemoet. Hij benadrukte bovendien als voormalige katholieke vakbondsman dat katholieke woningbouwverenigingen moesten meedoen met het plan. Een andere tegenvaller was dat tot 1968 alle bouwgrond binnen de gemeente al was uitgegeven. Pas in 1966 kon met de verkoop van huizen worden gestart toen de gemeente Eindhoven een laaggelegen gebied in centraal Woensel, dat in de volksmond de naam ’t Hool had, als bouwlocatie aanwees.

Deze locatie was zo groot dat Bakema het aanvankelijk te bouwen aantal woningen verdubbelde van 500 tot 1000. Het ontwerp paste hij aan door als het ware een gespiegelde dubbelwijk te creëren gescheiden door een brede groenstrook. De gemeente was ’t Hool inmiddels gaan zien als het kwalitatief hoogwaardige sluitstuk van de Woenselse stadsuitbreiding. Dat streven naar kwaliteit kwam ook tot uiting bij de bouw van het aansluitende Winkelcentrum Woensel, waarvan het ontwerp eveneens aan het bureau Van den Broek en Bakema was opgedragen. De eerste paal voor de woningbouw werd op eind september 1968 geslagen door burgemeester Witte. Medio 1972 kon de bouw van ’t Hool worden afgesloten.

 

Bronnen:

‘Initiatiefnemers ’60 met spijt in hun stem: Centrum rukte op ten koste van cultureel sociale sector’ Eindhovens Dagblad, 14 september 1971, p. 13.

‘Toekomstige bewoners denken mee over opzet plan ’t Hool, Eindhovens Dagblad, 8 februari 1967, p. 2.

‘Veel lof voor uniek bouwplan ’t Hool’, Eindhovens Dagblad, 27 september 1968, p. 2.

‘’t Hool voor ruim kwart bewoont. Contouren van eerste experimenteel woonwijk worden zichtbaar’, Eindhovens Dagblad, 10 december 1970, p. 4.

A4 met ‘10 uitgangspunten voor de ontwikkeling van de woonwijk’, zonder datum, en ‘Formulering van de opdracht’, 8 februari 1964, p. 1. Archief SGV ’t Hool.

Gesprek met Wim Koster, lid woningbouwvereniging ‘Huis en Wijk’ en nog steeds een bewoner woonwijk ’t Hool, d.d. 19 augustus 2022.

Kees van Es, ‘De geschiedenis van een woningbouwvereniging’, in: Hans Schippers red., 25 Jaar ’t Hool. Een bijzondere wijk in Eindhoven, Eindhoven 1995, p. 20-38.

Klik hier voor meer info. Foto inzet: Bas Gijselhart

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox