J.M. de Casseres en de botsing met conservatief Brabant
‘Blijft het dorpse karakter wel behouden?’ kopte het Eindhovens Dagblad op 03-09-24. Die zorg leeft momenteel bij veel inwoners van de kleinere gemeenten rond Eindhoven, sinds ASML heeft aangekondigd te willen verdubbelen en er een opgave ligt om 13.000 woningen in de Kempen te bouwen. Die zorg is niet nieuw. Honderd jaar geleden leefde deze ook. Toen door de enorme groei van Philips. Planoloog Joël Meijer de Casseres (1902-1990) werd daarom in de jaren 1930 aangesteld als hoofd van de nieuwe ‘Technische Dienst voor de Streekplannen’ om die onstuimige groei in goede banen te leiden, maar hij kwam daarbij ongemeen hard in aanvaring met het katholieke establishment…
In de jaren 1910-1930 maakte Eindhoven een onstuimige groei door, met name door de expansie van Philips. De onderneming bouwde in die tijd het ene fabrieksgebouw na het andere op Strijp-S en was ook betrokken bij de bouw van de vele woningen voor arbeiders die bij Philips in grote getale aan de slag gingen. Bovendien was duidelijk dat de bestaande infrastructuur enorm tekort schoot. Er was behoefte aan een omvattend plan voor zowel de stad Eindhoven als de regio. In 1929 werd de jonge, veelbelovende planoloog J.M. de Casseres door de gemeente Eindhoven aangetrokken met als belangrijkste taak het opstellen van een nieuw uitbreidingsplan.
De Casseres in zijn Eindhovense werkkamer, circa 1930
De Casseres had vernieuwende ideeën, zowel over de stad als over de regio. De basis daarvoor ontstond al tijdens zijn studie aan de School voor Bouwkunde en Versierende Kunsten en Kunstambachten in Haarlem. Hier ontwikkelde De Casseres een grote belangstelling voor de stedenbouw. Hij kon zich niet vinden in de destijds heersende monumentale, architectonische stedenbouw, die zich vooral oriënteerde op het werk van Camillo Sitte (1843-1903). Deze Weense architect had internationale bekendheid verworven met zijn in 1889 gepubliceerde boek Der Städtebau nach seinen künstlerischen Grundsätzen. In dit boek stelde Sitte dat stedenbouw meer is dan de aanleg van een hygiënisch verantwoorde stad. Het is vooral ook een ‘Gesamtkunstwerk’ met als doel de creatie van een ‘schilderachtig en gesloten stadsbeeld’. De Casseres had met name veel kritiek op de esthetische en onmaatschappelijke visie van Sitte.
Eind 1922 vertrok De Casseres naar Dresden voor een studie van twee jaar aan de Technische Hochschule. Naast zijn studie werkte hij op het bureau van architect Paul Wolf (1879-1957) en ontwikkelde hier een belangstelling voor de maatschappelijke aspecten van de stedenbouw. Ook werkte hij hier mee aan de ontwikkeling van de nieuwe Dresdense stadswijken Trachau en Neustadt en deed daarmee zijn eerste ervaringen op met het ontwerpen van uitbreidingsplannen vanuit een regionaal perspectief.
De Dresdense stadsarchitect Paul Wolf ontwierp o.m. deze schematische voorstelling voor het ontwerp van een metropool. Hierbij spelen groene zones tussen bebouwde gebieden een belangrijke rol.
In 1924 behaalde De Casseres zijn diploma en vertrok naar Londen, waar hij de stedenbouwkundige opleiding van het Town Planning Institute volgde. Hier kreeg hij les van onder meer Patrick Abercrombie (1879- 1957), die er de ideeën over ‘Place-Folk-Work’ van Patrick Geddes (1854-1932) en zijn survey-methodiek had geïntroduceerd. De drie componenten Place-Folk-Work benadrukken de interdisciplinaire relaties tussen geografie (plaats), economie (werk) en antropologie (volk), relaties die ook in de loop van de tijd veranderen. Bovendien zijn deze relaties regionaal ingebed en vormen een sociale en geografische eenheid. Op basis van deze ervaringen en benaderde De Casseres het vak voortaan op een wetenschappelijke manier. Hij schreef: ‘tot voor kort was de stedebouw gefundeerd op artistieke overwegingen en zelden op sociologische. Maar langzamerhand begint men te beseffen, dat de sociologie de belangrijkste basis voor den stedebouw is.’
Voorafgaand aan het opstellen van plannen voor nieuw stadsdelen was volgens De Casseres een samenvattend vooronderzoek (survey) noodzakelijk naar de bodemgesteldheid, vegetatie, geschiedenis van de stadsontwikkeling, handel en nijverheid, bevolkingsbeweging en sociale constellatie. Propaganda, luchtfoto en film waren de nieuwe media die de bestuurder ter beschikking stonden om de burgers voor het plan te winnen.
De Casseres verwoordde zijn ideeën in 1926 in een belangwekkende publicatie met de titel Stedebouw. Enkele jaren later, in 1929, schreef hij zijn artikel ‘Grondslagen der planologie’ in het tijdschrift De Gids. In dit stuk introduceerde De Casseres het begrip planologie als alternatief voor de volgens hem verwarrende term ‘stedenbouw’ of ‘stedenbouwkunst’. Hij schreef: ‘Uit het veelzijdige onderzoek trekt de planoloog de conclusies, welke op hun beurt de inhoud van het plan bepalen. Hij ‘löst und bindet,’ combineert, analyseert, en synthetiseert, en ‘toovert’ uit het amalgama van feiten en cijfers, het planologisch project te voorschijn, dat bepaalt, waar vele menschen zullen wonen, waar loopen, waar werken, waar spelen, en waar zij gebracht zullen worden, wanneer zij den weg van alle stof gegaan zijn. De planoloog moet bij al zijn werk denken aan de geslachten, die na hem komen, welke immers niet dan ten koste van groote offers aan geld en goed de fouten hunner voorouders kunnen herstellen. Het is daarom zijn taak door een, met kennis en inzicht in de mogelijke ontwikkeling van een samenleving opgesteld, plan, de ontplooiing van alle krachten, die daarin leven mogelijk te maken.’ In datzelfde jaar kwam hij naar Eindhoven om onder supervisie van Gerard Kools (1892-1961) aan de slag te gaan bij de dienst Gemeentewerken.
De Casseres zag de stad als een concentratiegebied waarin uiteenlopende functies een optimale plaats moeten krijgen, soms in het centrum, soms elders in de stad, soms zelfs in een kern van de regio, maar altijd zodanig dat deze optimaal bereikbaar zouden zijn. De stad functioneerde in zijn ogen als een machine waarvan het verkeer de motor is. In 1930 presenteerde De Casseres het voor zijn tijd vooruitstrevende uitbreidingsplan voor Groot-Eindhoven dat uit een aantal plankaarten bestond, waaronder een uitbreidingsplan voor de stad Eindhoven en een schematische weergave van de verkeersrelaties tussen Eindhoven de omringende satellietdorpen.
In het uitbreidingsplan voor Eindhoven (onder) vormen het verkeersnet met ringwegen én het groensysteem – de nog bestaande groene wiggen – de belangrijkste dragers. De ringwegen moesten de verkeersdruk op het centrum verminderen en de bouw van een verhoogd spoor werd voorgesteld als de oplossing voor de problemen met de gelijkvloerse Woenselse overweg. Opmerkelijk is dat dit plan nooit een juridische status heeft gekregen. Het is nooit behandeld in de gemeenteraad en werd pas in 1935 voor het eerst gepubliceerd. De Casseres achtte de dynamiek van de stad te groot om het plan een juridische procedure te laten doorlopen. Het ging om algemene richtlijnen die tot uitdrukking waren gebracht in een wensbeeld dat niet gefixeerd mocht worden.
Het uitbreidingsplan voor Eindhoven van J.M. de Casseres, 1930. Een aantal voorgestelde elementen zijn nog steeds herkenbaar in de huidige plattegrond van Eindhoven, waaronder de rondwegen en de groene wiggen.
In de jaren 1920-1930 groeide bij het provinciebestuur én het Philipsmanagement de belangstelling voor een regionaal plan dat kon worden gebruikt om de stormachtige industrialisatie en ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant in goede banen te leiden. Vanaf 1930 tekende De Casseres de eerste plannen voor het zuidoostelijk deel van Noord-Brabant en kwam hij in beeld als hoofd van de nieuwe ‘Technische Dienst voor de Streekplannen’. Zijn supervisor in Eindhoven, Kools, waarschuwde echter voor het ‘moeilijke karakter’ van zijn collega. Hij schreef in 1931 in een brief aan commissaris van de Koningin, A.B.G.M. van Rijckevorsel (1882-1957): ‘De heer (De Casseres) is op het gebied der planologie een zeer knap man, doch daarnaast bezit hij zoodanige slechte eigenschappen dat hij m.i. absoluut incapabel is zelfstandig eenige dienst te leiden. Om dit te kunnen, zijn naast wetenschappelijke kennis, organisatietalent (…) zekere karaktereigenschappen w.o. takt nodig. Deze eigenschappen mist hij ten eenen malen (…) Hier in den dienst van gemeentewerken heeft hij met iedereen ruzie, in het streekplangebied Z.O. deel van Noord-Brabant met vele autoriteiten en lichamen.’
Ondanks deze waarschuwing kreeg De Casseres in 1933 de positie. Hij tekende in die functie uitbreidingsplannen voor meer dan honderd Brabantse gemeenten. De veranderingen voltrokken zich in deze periode enorm snel. De regionale plankaart moest bijna dagelijks worden aangepast. Hij legde primaire wegen om de dorpen en bestreed lintbebouwing. De Casseres groepeerde de uitbreidingen rond de dorpskern. Uitgangspunten waren de korte afstand tussen de nieuwe woonhuizen en dorpskern. Dit had veel functionele voordelen. De aansluiting op het waternet bleef betaalbaar, en ook het elektriciteitsnet en rioolvoorziening konden hierdoor compact blijven (zie onder uitbreidingsplan Nuenen, circa 1931).
Streekplankaart voor het Zuidoostelijk deel van Noord-Brabant, ontworpen door J.M. de Casseres
Deze open en functionele opvatting van De Casseres kwam op gespannen voet te staan met de opvatting van de provinciale inspecteur van de volkshuisvesting, G.J.P.M. Bolsius (1891-1957). In zijn conservatieve opvatting bestonden typische Brabantse dorpen uit een tegenstelling tussen enerzijds een kern met parochiekerk, raadhuis en school met daaromheen ‘gesloten’ woningen van notabelen en burgerij en anderzijds de verderop gelegen, verspreide bebouwing van de agrarische bevolking.
De door De Casseres ontwikkelde functionele uitbreidingsplannen werden juist op deze conservatieve karakteristieken beoordeeld en dat leidde tot conflict. Bolsius vroeg zich af of de uitgangpunten die De Casseres voorstelde wel in overeenstemming waren met ‘het karakter dat Noord-Brabantse dorpen eigen is’. De provinciale inspecteur van volkshuisvesting en het hoofd van de streekplandienst kwamen tegenover elkaar te staan.
‘Compact’ uitbreidingsplan voor de gemeente Nuenen, met ringweg en rotondes, ontwerp: J.M. de Casseres 1931.
Bolsius stond daarbij sterk, want hij wist zich gesteund door het katholieke establishment en de regionale katholieke pers. De Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant schreef in 1933: ‘Wij verstaan onder een modern plan zulk een, dat alzijdig rekening houdt, zoowel met de geestelijke als de lichamelijke factoren van het moderne leven, d.w.z. zulk een, dat niet uitsluitend let op huisvesting, verkeer, enz. Hoe jammer, dat zoovele plannen zoo gemaakt schijnen, als was het moderne leven den godsdienst vergeten? Het accent van plein, park, straat is vaak alles, behalve een gebouw of monument van geestelijk leven. Voor nieuwe kerken wordt vaak niet meer moeite gedaan, dan het wegstreepen van een paar woningblokken. (…) Bij dergelijke plannen is de hiërarchie van het geestelijke en stoffelijke element in den stedebouw geheel miskend. Moderne plannen in dien zin betreuren wij dan ook in naam der christelijke cultuur, die, hoe oud ook, naar onze opvatting, nog steeds het leidend beginsel blijft van ons hedendaagsch leven.’
Het moeilijke karakter van De Casseres bracht hem ook in conflict met de gemeente Eindhoven en met de top van de Brabantse katholieke geestelijkheid. Deze wilde De Casseres aan de kant vanwege zijn joodse achtergrond. De regionale pers, met name het conservatieve Dagblad van Noord-Brabant, startte daarop een lastercampagne. Eerst nam Van Rijckevorsel De Casseres nog in bescherming en ook het Volksblad nam het voor hem op. Dit socialistische blad verweet het Dagblad van Noord-Brabant van ‘fascistische tendenzen’ en sprak over een ‘scherpe maar verdiende kastijding, die de Commissaris der Koningin heeft toegediend aan het met fascisme en anti-semitisme coquetterende blad’.
In een reactie schreef het Dagblad van Noord-Brabant: ‘Blijkbaar zijn wij er in de waardeering van het roode “Volksblad” toch nog op vooruitgegaan, daar ons niet meer fascisme in zijn volle afgrijselijkheid, maar nog slechts “coquetteren”, met fascisme euvel geduid wordt. Van “anti-semitisme” waren we ons nog niets bewust, maar als het “Volksblad” zich verheugt over een afstraffing van het katholieke blad uit dién hoofde, dan mogen wij wel opmerken, dat wij bij de bestrijding van de candidatuur-de Casseres voor de streekplanleiding naast de zakelijke bezwaren ook het bezwaar tegen diens levensbeschouwing hebben genoemd, omdat ons daartoe de ernstige meeningsuitingen van ten deze tot oordeelen bevoegde personen aanleiding gaven. Wij hebben daarbij niet overwogen, dat de heer de Casseres van Joodsche afkomst was, maar wel dat hij een heidensche “mechanistisch materialistische” levensbeschouwing merkwaardigerwijze wel verwant aan die van het “Volksblad” huldigde. Maar wat baat het ons, dat wij op grond van een katholieke zienswijze en daartoe aangespoord van de zijde van de katholieke geestelijkheid, in hét belang van katholiek Brabant, tegen de dreigende benoeming hebben gewaarschuwd.’
De dag na dit stuk verscheen wederom een artikel in het Dagblad van Noord-Brabant waarin de redactie opnieuw de incompetentie van de ontwerper onderstreepte. Toen De Casseres er niet in slaagde om het vooronderzoek voor een partieel regionaal plan voor zuidoost-Noord-Brabant op tijd op papier te krijgen liet ook Van Rijckevorsel hem vallen. Hij werd feitelijk gedwongen zijn eigen ontslagbrief te ondertekenen. Gedesillusioneerd vertrok De Casseres in mei 1938 naar de Verenigde Staten waar hij lezingen ging geven over planologie. In september van dat jaar kwam hij terug en ontwierp voor de firma Bata in Best een kleine arbeidersnederzetting rond de schoenenfabriek. Deze kon, zoals verwacht, niet op een goede pers rekenen.
Na de bevrijding trad De Casseres in dienst van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en vanaf 1954 tot aan zijn pensionering in 1968 was hij lid van de Commissie Ruimtelijke Ordening van de Directie van de Landbouw. Zijn joodse identiteit speelde een belangrijke rol in zijn leven, maar speelde hem op bepaalde punten ook parten, zoals bleek tijdens het hierboven beschreven conflict over de Noord-Brabantse streekplanning. Hierdoor besloot De Casseres na de oorlog om niet meer te publiceren. Dat werd door tal van collega’s, auteurs en redacteuren enorm betreurd. Sommige smeekten hem bijna om artikelen te schrijven waarin hij zijn visie op de hedendaagse planologie uit de doeken deed. Hij zou er de hedendaagse generatie van jonge planologen een groot plezier mee doen. De Casseres zelf geloofde er niet meer in en pakte de pen niet meer op. Hij overleed op 14 september 1990.
Aanvulling dd 11 september:
Deze geschiedenis illustreert niet alleen dat de sentimenten rond het dorpse van Brabantse dorpen een grote impact hebben in het debat over de groeiende stad. Het legitimeert ook de vraag wat dat dorpse karakter precies is. In de tijd van De Casseres – de jaren 1930 – toen de intellectuele, katholieke elite zich bewust werd van het dorpse karakter van dit gebied en de kwaliteiten die de elite deze vorm van samenleven toedichtte, gleed het al tussen de vingers weg. De statische streek met een landelijke, dorpse structuur raakte in de knel door het opdringen van de regio, door industrialisatie, bevolkingstrek en verstedelijking.
Die anti-stedelijk houding van het katholieke establishment werd na de Tweede Wereldoorlog nog versterkt door het provinciale Welvaartsplan. Dit plan dat in 1947 werd gelanceerd is niet alleen van belang, omdat een impuls gaf aan de industrialisering van Noord-Brabant, het is ook een document waarin de scheiding tussen de Brabantse bevolking en haar geografische omgeving wordt geproclameerd. Vanuit een anti-stedelijk sentiment werd de industrialisatie vooral geconcentreerd in de dorpen zelf met als doel de organische hiërarchie van het historische, parochiale levensmilieu te bewaren. Het Welvaartsplan wilde die geslotenheid in een nieuwe vorm handhaven. Er werden cirkels met een straal van telkens zes km om bestaande centra gelegd. Dit patroon, gebaseerd op de dagelijkse fietsafstand, gaf een schema van nieuwe economische eenheden.
Het Welvaartplan, 1947
Toen de bromfiets en later de auto de belangrijkste vervoersmiddelen werden, raakte het schema snel in onbruik: ‘de beperkte spankracht van de fietsketting bleek niet opgewassen tegen de veel grotere actieradius van een gemotoriseerd vervoermiddel. De dynamiek van de sociaal-economische verhoudingen liet zich weinig gelegen liggen aan de zorgelijke constructies van de herders van het Welvaartsplan’, aldus Paul Kuypers (1929-2022) in zijn essay ‘Denken in Brabant: De planologie van de levenssferen’. Hij schrijft: ‘Men wist dat de industrialisatie het tableau van Brabant ging tekenen en dat de organische en afgesloten gemeenschap tot het verleden behoorde. Het heeft echter lang geduurd voordat men het hardop durfde te zeggen. En sommigen doen dat nog steeds niet.’
Het tempo van deze ontwikkelingen hebben een enorme impact gehad op het Brabantse landschap en het functioneren van de maatschappelijke kaders. De streek waarin de jeugd van veel Brabanders zich afspeelde is, een halve mensenleven later, vaak onherkenbaar getransformeerd. Door die snelheid van de veranderingen wordt in Brabant, wellicht sterker dan in andere provincies, het verlangen naar het verleden gecultiveerd. Echter, van een scheiding tussen stad en het platteland kan nauwelijks meer worden gesproken. ‘Brabant is een global suburbia geworden. Er is geen echte stad, maar er zijn ook geen echte dorpen meer’, aldus Kuypers. Juist die constatering noopt tot het denken over wat het vermeende ‘dorpse karakter’ van de Brabantse dorpen anno 2024 nog betekent.
Tekst: René Erven, beelden: HNI
Datum: 9 september 2024
Het komende jaarprogramma (2024-2025) verkent Architectuurcentrum Eindhoven de regionale groeiopgave in het licht van de door ASML aangekondigde verdubbeling van de productie.
Bronnen:
Koos Bosma, J.M. de Casseres. De eerste planoloog, Rotterdam 2003.
Mireille Dosker, ‘Eindhoven 1930’, in: KoosBosma e.a. Mastering the City : North-European City Planning 1900-2000. Rotterdam, The Hague 1997, p. 208-228.
René Erven, Eindhoven en de city. Een debatgeschiedenis (1900-2000), Eindhoven 2024.
Paul Kuypers, ‘Denken in Brabant: De planologie van de levenssferen’, in: G. Kruis et al., De oplossing
van Brabant, Tilburg, 1987.
Paul Kuypers, ‘Onverwerkt verleden. Over-leven in Brabant’, in: P. Kroon et al., In verband met Brabant, Tilburg, 1997, p. 181 .
Archiefbeschrijving J.M. De Casseres, Het Nieuwe Instituut. CASS.ead.pdf (nieuweinstituut.nl)