archief / downloads

Achtergrondartikel: De groene nalatenschap van Tersteeg

Tuinarchitect Dirk Frederik Tersteeg werkte in de jaren tussen 1906-1940 regelmatig in Eindhoven. Hij is de ontwerper van de tuin rond kasteel Eckart dat in 1906 door architect Eduard Cuypers werd verbouwd. Vanaf 1920 ontwierp Tersteeg voor de nieuwe gemeente Groot-Eindhoven tal van parken en plantsoenen. In de loop van de tijd zijn veel van deze groene plekken aangepast aan de veranderende behoeften van een dynamische stad. Maar sommige parken en plantsoen tonen nog het ontwerphandschrift van Tersteeg.

 

Dirk Frederik Tersteeg (1876-1942)

‘Groote en kleine parken en plantoenen door zijn scheppende hand ontworpen, verfraaien de Gemeente. Zij wekken de bewondering niet alleen van inwoners en vreemdelingen, maar ook van deskundigen.’ Dat schreef Gerard Kools (1892-1961) in 1936 in een gedenkalbum dat Dirk Frederik Tersteeg ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag kreeg aangeboden. Kools, directeur van de Dienst Gemeentewerken van de gemeente Eindhoven, werkte gedurende de jaren 1920-1940 intensief met Naardense tuinarchitect samen.

Tersteeg werd in 1876 in Amsterdam geboren als zoon van een aannemer. Hij volgde een opleiding aan de tuinbouwschool Linnaeus in Watergraafsmeer. Na deze opleiding deed hij praktijkervaring op bij rozen- en boomkwekerijen in Naarden, Duitsland, Frankrijk en Engeland. In 1899 nam hij samen met zijn broer Jan Tersteeg een kwekerij in Naarden over. In 1903 trouwde hij met Henriëtte Goedkoop en verhuisde met zijn vrouw naar het huis naast de kwekerij. De opbrengst van de kwekerij bleek echter te mager. Zijn broer besloot om naar Canada emigreren en Tersteeg ging zich steeds meer specialiseren als tuinarchitect. De kwekerij hield hij voor eigen gebruik aan.

In 1903 ontwierp Tersteeg zijn eerste tuin bij Villa Vijverhof, het woonhuis van Gerard Philips in Eindhoven. Deze villa aan de Vestdijk werd in 1970 gesloopt voor een uitbreiding van hotel Cocagne. Met een ontwerp voor de tuin bij kasteel de Hooge Vuursche in Baarn kreeg Tersteeg landelijke bekendheid. Hij ontwierp voornamelijk privétuinen voor moderne villa’s en landhuizen in de nieuwe villawijken in ‘t Gooi, in Twente en in het duingebied van Den Haag en Wassenaar. Daarnaast hij werkte als ook adviseur  groenvoorzieningen voor een aantal stedelijke overheden. Niet alleen in destijds nieuwe gemeente Groot-Eindhoven was Tersteeg actief, hij werkte ook voor onder meer de gemeente Sittard, waar hij het Stadspark ontwierp en voor de gemeente Dordrecht. Hier maakte hij het ontwerp voor het Wantijpark, dat werd aangelegd in 1936.

Tersteeg kreeg in 1915 internationale bekendheid door zijn winnende deelname aan de prijsvraag voor de Horticultura Section Holland Panama Pacific International Exposition in San Francisco. Er volgden meer opdrachten voor de inrichting van tentoonstellingsterreinen, zoals de tuin van het Nederlandse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Brussel in 1935. Tersteeg overleed op 5 december 1942 op 66-jarige leeftijd in zijn woonplaats Naarden.

 

De Architectonische Tuinstijl

Tersteeg was een pionier van de zogenaamde Architectonische Tuinstijl, die vanaf de jaren 1906-1907 populair werd in Nederland. Deze ontwerpstijl is een reactie op de zogenaamde Landschapsstijl. Ontwerpers die in deze stijl werkten probeerden een soort ideaalbeeld van een landschap te creëren met verrassende doorkijkjes en grasvelden, liefst op heuvelachtig terrein afgewisseld met boomgroepen. De opkomst van de architectonische tuinstijl hing samen met de grootte van de percelen van de nieuwe villa’s van Tersteegs nieuwe klantenkring. Deze waren immers te klein voor de landschapstijl en bovendien vereiste de villa-architectuur een andere overgang tussen het huis en de tuin. Tersteeg zelf beschouwde de tuin als een verruiming van de nieuwe buitenhuizen. Ook werd de kennis over planten steeds groter en nam door steeds geavanceerdere kweektechnieken het assortiment bloemen en planten toe.

Tersteeg werkte in deze jaren vaak samen met architect Eduard Cuypers (1859-1927) die in 1900 een ‘atelier voor bouw- en binnenhuiskunst’ oprichtte. Hier hield zich naast het ontwerpen van gebouwen ook bezig met meubels, lampen en andere decoratieve elementen. Zijn ontwerpstijl was gebaseerd op geometrische vormen en vormde de basis voor veel ontwerpen. Tersteeg vertaalde deze nieuwe kunststijl in de tuin. Daarbij maakte hij vaak gebruik van gemetselde, architectonische elementen in de vorm van keermuren, sierlijke pergola’s en fraai uitgewerkte trappen. Tegelijk had Tersteeg ook veel aandacht voor de beplanting. Hij componeerde zorgvuldig samengestelde borders met aandacht voor de visuele aspecten van de plant zoals hoogte, bladvorm, kleur, bladgrootte, bloeitijd en bloemvorm.

 

Landgoed Eckart

Tersteegs Architectonische Tuinstijl is goed af te lezen in het ontwerp voor de tuin van kasteel Eckart. Het kasteel op dit landgoed werd in 1906 door Cuypers in opdracht van Theodor Smits van Oyen verbouwd tot een classicistisch landhuis. Tersteeg vond dat de oudere structuren goed aansloten bij het symmetrische karakter van het vernieuwde landhuis. Hij plaveide de hoofdwegen zodat deze door automobielen konden worden gebruikt. Immers het landgoed werd door Cuypers ook voorzien van autoremise met chauffeurswoning. Daarnaast ontwierp Tersteeg drie evenwijdig gelegen grasparterres, een centrale tuin met een ijskelder, en twee parterres in het verlengde van de zijvleugel van het huis.

De centrale tuin was symmetrisch van opbouw, met bloemranden en geschoren bomen. Paden werden door Tersteeg verbonden met het wandelbos en de nabijgelegen Dommel en de vijver werd omgevormd tot een bassin. Het symmetrische bassin is uitgevoerd met gemetselde trappartijen, balkons en leilindes. De architectonische, geometrische vormgeving is typisch voor de aanpak Tersteeg.

Over de vormgeving van waterpartijen schreef Tersteeg: ‘Waar het aanwezig zijn van water zoo weldadig kan aandoen en gelegenheid geeft allerlei fraaie waterplanten in de nabijheid te hebben, daar moet de vijver ook passend in de geometrische tuinindeeling en, als behoorend bij het huis, geheel architectonisch opgevat worden (…) een waterdicht gemaakt bassin moet men niet laten doorgaan voor een natuurlijken waterplas. Men moet eerlijk laten zien dat dit bassin niet natuurlijk is door een boven het water uitstekende rand, die zo’n mooie afscheiding kan vormen met het omgevende pad of gazon.’

 

Stedelijk groen in een snelgroeiende stad

De snelle groei van Philips in de jaren 1900-1930 betekende nogal wat voor het kleine stadje Eindhoven. In rap tempo bouwde de gloeilampenfabrikant zowel aan de Emmasingel als in de buurgemeente Strijp tal van grootschalige fabrieken. Sommige daarvan domineren nog steeds het stadbeeld: de Witte Dame, de Lichttoren en de forse betonnen fabrieken op Strijp-S werden allemaal in deze periode gebouwd. De groei van het aantal arbeiders zorgde ook voor de toenemende verkeersdrukte op de hoofdzakelijk radiaal georiënteerde wegen. Om aan de grote vraag naar betaalbare woningen te voorzien werden verschillende woningbouwverenigingen opgericht, zoals Sint Trudo en Sint Joseph. Ook Philips ging aan de slag en bouwde arbeiderswoningen in het eigen Philipsdorp.

De vraagstukken op het gebied van verkeer, huisvesting en werkgelegenheid vroegen om een nieuw, veel omvattend perspectief. In 1915 besloten de zes gemeenten tot een aantal gemeenschappelijke regelingen. Tegelijkertijd rijpte het inzicht bij de gemeentebesturen dat op termijn een samenvoeging tot één grote gemeente onvermijdelijk zou worden. Ter voorbereiding op deze annexatie kregen de architecten Jos Cuypers (1861-1949) en Louis Kooken (1867-1940) in 1916 de opdracht een uitbreidingsplan te ontwerpen om ‘de annexatie te begeleiden en aan te geven op welke wijze de stad plaats kan bieden aan huisvesting, productie en verkeer’.

In hun ‘overzichtskaart der uitbreidingsplannen’ wijzen Cuypers en Kooken zones aan die bestemd zijn voor industrie of wonen. Dit alles was erop gericht om ‘de stad Eindhoven te maken tot een gezonde, mooie, praktisch aangelegde industriestad.’ Cuypers en Kooken voorzagen in hun plan de nieuwe woonbuurten van veel groen en omzoomden de geplande verkeerswegen met bomenrijen. Dit paste bij het destijds opkomende besef bij medici dat een verblijf in het groen een heilzame werking heeft op het fysieke en geestelijk welzijn van mensen. De internationale Tuinstadbeweging, die rond 1900 op initiatief van Ebenezer Howard (1850-1928) in Engeland ontstond, verspreidde de gedachte dat stadsgroen een pacificerende en sociale rol kon vervullen.

Op 1 januari 1920 was het zover. Het stadje Eindhoven en de dorpen Woensel, Tongelre, Stratum, Gestel en Strijp werden samengevoegd en gingen verder als een gemeente: Groot-Eindhoven. De annexatie bracht grote veranderingen. Het aantal inwoners bedroeg niet langer ongeveer 6.500 maar ruim 45.000. Het grondgebied omvatte nu meer dan 6.300 hectare. Directeur van de Dienst Gemeentewerken Kools presenteerde in juli 1921 het Uitbreidingsplan voor Groot-Eindhoven. Dat was deels geïnspireerd op het plan van Cuypers en Kooken. Kools heeft in dit plan, naast de gebruikelijke planning van infrastructuur, woonwijken en industriële terreinen, veel aandacht voor de aanleg van parken en plantsoenen. In totaal plande Kools 120 hectare aan groenvoorzieningen in Groot-Eindhoven. Hij projecteerde onder meer een enorm (nooit uitgevoerd) park in Woensel en een plantsoen aan de westzijde van Villapark Den Elzent rond de samenkomst van de rivieren de Dommel en Tongelreep (kaart). In deze periode kwam kweker én tuinarchitect Dirk Tersteeg in beeld als dé ontwerper die in staat werd geacht om deze nieuwe stedelijke groenvoorzieningen vorm te geven.

 

Philips De Jongh Wandelpark

In 1917 ontwierp Tersteeg voor Anton Philips bij Het Zwarte Huis, een boerderij aan de Oirschotsedijk, een naaldbomentuin met bijzondere sparren en dennen. Het betekende voor Tersteeg de opmaat voor de opdracht voor het ontwerp van het eerste grote stadspark aan Eindhoven: Het Philips De Jongh Wandelpark. Philips maakte begin 1920 bekend dat, wanneer hij erin zou slagen om bij de publieke verkoop het landgoed Het Witte Huis te verwerven, hij de nieuwe gemeente Groot-Eindhoven een deel ervan als park wilde schenken.

De aankoop van Philips lukte en de belofte werd ingelost: een deel van het landgoed, 26 hectare groot, gelegen tussen de spoorlijn naar Boxtel en de Oirschotsedijk, kreeg de bestemming openbaar wandelpark. Philips en zijn vrouw verbonden een aantal voorwaarden aan de schenking. Zo wilden ze dat de gemeente zich verplichte het gebied binnen een jaar na de overdracht in te richten. De technische hoofdambtenaar van de gemeente Eindhoven-Woensel ontwierp daarom meteen een viertal voorstellen: twee in een art-nouveau vormgeving en twee in een formele stijl. De gedetailleerde voorstellen, die slechts een gedeelte van het terrein, ontbeerden een krachtige lijnvoering. Ze misten visie over de aard van een wandelpark in deze bosachtige omgeving.

Tersteeg maakte op verzoek van de gemeente een nieuw plan. Hij ging bij het Philips-de Jongh Wandelpark uit van wat er was. Dat wil zeggen, Tersteeg handhaafde het dennenbos grotendeels, maar maakte daarbinnen ruimte vrij voor typische parkelementen als speelweides, wandelpaden, bijzondere bomen, heesters en zitbanken. Langs de randen van de weides bracht hij grote groepen rododendrons aan en verschillende soorten loofbomen zoals tamme kastanjes, beuken en inlandse eiken. Hier en daar stonden solitaire bomen, die zich in alle vrijheid konden ontwikkelen.

De drie oude rechte ontginningswegen tussen de spoordijk en de Oirschotsedijk werden omgevormd tot statige bomenlanen, die weerszijden beplant werden eiken. Langs de paden kwamen talrijke houten bankjes, waar men van de rust en stilte kon genieten. Op speciaal verzoek van Philips, die zelf de bouwkosten voor zijn rekening nam, ontwierp Tersteeg ook twintig bijzondere banken met achter- en zijwanden van rieten matten en overdekt met strokapjes. Ze bleken erg kwetsbaar. In 1935 was de helft al gesneuveld door brandstichting, de rest ging in de jaren daarna verloren.

 

Stadswandelpark

Ook bij de vormgeving het huidige Stadswandelpark werd Tersteeg op uitnodiging van de gemeente betrokken. Dit park ligt op de plek van de oorspronkelijk buitenplaats Den Elzent. Het bijbehorende park was aangelegd naar een ontwerp van tuinarchitect Leonard A. Springer (1850-1940). Na vroegtijdig overlijden van eigenaar B.H.A. Sinkel werd het park geveild en in vier delen verkocht. Het stuk met het koetshuis, het huidige Stadspaviljoen, kwam in bezit van het Eindhovensch Mannenkoor, dat er ook een muziekkiosk liet bouwen. In 1921 kwam een krediet beschikbaar om deze buitentuin als openbaar wandelpark in te richten. Met enkele ingrepen, zoals het opschonen van kreupelhout en de plaatsing van enkele banken en een draaihek, werd de tuin aangepast en op 21 juni 1921 feestelijk geopend met een concert door de Stratumse Harmonie. In 1923 kocht de gemeente opnieuw een deel van de buitenplaats en verzocht Tersteeg een totaalontwerp te maken.

Tersteeg toonde respect voor de erfenis van Springer en nam fragmenten op in zijn eigen plan uit 1924, dat ook het nog niet aangekochte stuk tuin van de familie Leyten besloeg. Het ontwerp bevatte zowel landschappelijk ingerichte delen, bijvoorbeeld rond de vijver, als architectonische elementen. De padenstructuur met zijn typerende symmetrie en afwisseling van rechte en gebogen tracés, was afgestemd op het stratenpatroon van de toekomstige bebouwing. Ten westen van het koetshuis vergrootte Tersteeg de bestaande bomengroep van eiken, die zo een overgangszone vormde tussen de meer landschappelijke delen. Voor de kinderen ontwierp hij twee aparte speelplaatsen, die beschut werden door plantengroepen en hij voorzag het park van een terras met pergola en een parkwachtershuisje.

De voormalige buitenplaats werd een echt stadspark, gekenmerkt door afwisselend open en dichte delen, een licht meanderende waterpartij en een afwisselende beplanting. Behalve traditionele parkbomen als beuken, zomereiken, witte berken, tamme kastanjes, coniferen, treurwilgen stonden er ook meer bijzondere soorten als zwarte berken, groene treurbeuken, een beverboom en een witte esdoorn. Onder leiding van Frans Fontaine (1922-2002), hoofd van de Afdeling Plantsoenen, wordt na de Tweede Wereldoorlog het Stadswandelpark vernieuwd.

 

Anne Frankplantsoen

In 1926 werd Tersteeg door de gemeente benaderd om een ontwerp te laten maken voor de inrichting van het terrein langs de Dommel, tussen de Bilderdijklaan en de Jacob Catslaan. Hij stelde een parkachtige zone voor met een licht slingerende paden, een afwisseling van bosschages en solitaire bomen, en symmetrische knooppunten. In de jaren daarna werd de aanleg ter hand genomen. Bestaande begroeiing werd omgespit en een stuk sloot gedempt. Hier en daar werd het terrein opgehoogd, terwijl de Dommeloever werd verstevigd. De beplanting werd aangebracht in afzonderlijke plantvakken maar ook los op het terrein. Langs het water werden berken en elzen geplant, langs de paden en hoger op de oever kwamen Italiaanse populieren, Noorse esdoorns, beuken, wilde lijsterbessen, enkele zomereiken en heesters.

Hoewel in het beplantingsschema nadien wel veranderingen zijn aangebracht, zo zijn bijvoorbeeld enkele perken verdwenen en is de Dommeloever ter hoogte van de Bilderdijklaan dichtgezet met rododendrons en sneeuwbes, is de parkachtige sfeer die Tersteeg voor ogen had nog steeds aanwezig. De padenstructuur is vrijwel nog geheel intact en ook de architectonische elementen: zoals de kademuur met hekwerk. Het later zo genoemde Anne Frankplantsoen, aan de overkant van de Dommel, werd in dezelfde periode aangelegd, eveneens naar een ontwerp van Tersteeg. Ondanks de wijzigingen in het begin van de jaren zeventig, vanwege de bouw van het kantoor van de gemeentelijke Technische Dienst, is de oorspronkelijk aanleg nog herkenbaar in het resterende padenpatroon en in een aantal oude bomen op het terrein, waaronder twee haagbeuken, een zilveresdoorn en een kastanjeboom.

 

Pleinen en plantsoenen

Tersteeg was ook betrokken bij de vormgeving van een groot aantal ‘plantsoenpleinen’ in Eindhoven. Veel daarvan zijn in de loop van de jaren door de snelle stedelijke ontwikkelingen en ook name door de komst van de auto verdwenen of drastisch veranderd. Soms resten er nog slechts een paar oude bomen, zoals de platanen langs de Sint Trudostraat. Ze vormen de laatste tastbare herinnering aan het plan dat Tersteeg in 1929 voor het Sint Trudoplein ontwierp. Er zijn echter nog aantal pleinen en plantsoen waar het ontwerphandschrift van Tersteeg nog zichtbaar is.

In 1930 ontwierp Tersteeg het Gelderlandplein in Drents Dorp. Bij dit groene plein zijn nog de door Tersteeg voorgestelde ruimtelijk ingrepen herkenbaar. Het hoofdpad dat de contour van het plein volgt omsluit een groot gazon. Rechte paden verbinden dit hoofdpad met de omliggende straten. De monumentale bomen dateren uit de tijd dat het plein werd aangelegd. Enkele bomen zijn zelfs ouder en dateren uit de periode 1900-1910, waaronder twee zilveresdoorn en Amerikaanse eik.

In Woensel bepaalde Tersteeg ook het aanzien van het Hendrik de Keijzerplein. Hier transformeerde hij in 1930 een vijver voor de opvang van overtollig regenwater tot een rechthoekige waterpartij. Typisch voor het handschrift van Tersteeg is de toevoeging van een architectonisch element in de vorm van een kijkterras dat bereikbaar is via een gemetselde trap. Verder bracht hij een beplanting aan met bosschages en solitaire geplaatste bomen.

De inrichting van Gerarduspark in Stratum is eveneens een ontwerp van Tersteeg. Hij ontwierp in 1929 een symmetrisch plan vanuit de as van de Chrysantenstraat. Op deze as stonden aanvankelijk zitbanken die uitzicht gaven op het verdiept gelegen gazon én op het plein voor de kerk. Dit, nog steeds zichtbare niveauverschil, was niet bedoeld. Bij de aanleg van het plantsoen bleek het te duur om het hele terrein tot straathoogte op te hogen. Op de beide hoeken met de Gladiolusstraat plaatste Tersteeg banken met aansluitend een ‘eigen’ plantsoenstrookje. De beplanting bestond uit groepen heesters en uit enkele solitair geplaatste bomen, waaronder twee rode treurbeuken. Aan de pleinzijde kwamen voornamelijk paardenkastanjes. Met de jaren vervaagde de symmetrie in het ontwerp. Sommige bomen groeiden minder dan gedacht of stierven en werden gekapt.

Op het Kerstroosplein, dat begin jaren dertig werd aangelegd, is eveneens het handschrift van Tersteeg nog deels herkenbaar. Het symmetrische wandelpad, de forse oude bomen en enkele bosschages herinneren aan het oorspronkelijke ontwerp. Inmiddels is het middendeel van het plein omgevormd tot een dynamische stedelijke zone. Er zijn speelobjecten voor kleinere kinderen geplaatst en jongeren kunnen zich uitleven op de skatebaan of het voetbalveldje.

Ook een rotonde op het kruispunt van de Potgietersstraat en Helmerslaan toont de invloed van Tersteeg. Hiervoor tekende hij in 1934 een rond plantsoen met drie honingbomen. De bomen met hun brede ronde kroon markeren nog steeds de plek. Ze staan op de landelijke lijst van monumentale bomen. Aan de Aalsterweg realiseerde de gemeente in de jaren 1930 een sportpark, met voetbalvelden, atletiekbaan en ijsbaan. Tersteeg tekende voor dit park de laanbeplanting, die nog steeds het sportpark karakteriseert.

 

De IJzeren Man

Tersteeg was betrokken bij de planvorming voor de IJzeren Man, een plas die was ontstaan in 1910. Hier was zand en grind gewonnen voor de aanleg van de spoorlijn naar Venlo. De plas was in de jaren 1920 uitgegroeid tot een geliefde plek voor openluchtrecreatie. Tijdens warme zomers werd het gezwommen en van de zon genoten, terwijl er in de winter volop werd geschaatst. In 1923 stellen Anton Philips en zijn vrouw voor om hier een vrij toegankelijk park aan te leggen. Architect J.W. Hanrath (1867-1932) en Tersteeg maakten eind jaren twintig een plan, maar de economische crisis gooide roet in het eten. De Commissie van Financien van de gemeente durfde de uitvoering niet aan. Echter, de crisis bood ook mogelijkheden. Het project was financieel haalbaar als het als werkverschaffingsproject zou worden uitgevoerd, want dan werden de arbeidskosten betaald door de rijksoverheid.

In 1934 maakte Tersteeg in opdracht van Kools een nieuw plan en een kostenbegroting. Tersteeg ontwierp een sober bospark. Hij projecteerde op het terrein enkele licht slingerende wandelpaden en een ruiterpad. De bestaande bosjes werden gehandhaafd net als de heuvels. Voor de kinderen kwam er in de zuidoosthoek een speelplaats met zandbakken. Ook voegde Tersteeg nieuwe boom- en heestergroepen toe. Een jaar later werd de uitvoering van het plan gestart. Dit project was een van de laatste stedelijke groenprojecten dat voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog tot stand kwam. Na de oorlog onderging het park diverse wijzigingen en werd in de jaren zeventig in oostelijke richting uitgebreid, maar de vele forse bomen en paden herinneren nog aan het oorspronkelijke plan van Tersteeg. Tekst: Rene Erven, mei 2021.

 

Bronnen:

Jaap Evert Abrahamse, Giel van Hooff, Wilfried Uitterhoeve, Historische Atlas van Eindhoven, Uitgeverij Thoth, Bussum 2021.

Gerrie Andela, Licht op groen. Parken en plantsoenen in Eindhoven, Architectuurcentrum Eindhoven, Eindhoven 2005.

Piet Beekman, Eindhoven: stadontwikkeling 1900-1960, Eigen uitgave, Mierlo 1982

René Erven, Peter Thoben en Lilian Calame red., Het Eindhovense Stadswandelpark, Uitgave Open Monumentendag/  Architectuurcentrum Eindhoven, Eindhoven 2019

‘Landelijk Register van Monumentale Bomen’, website bomenstichting.nl

Mariëlle Kok, ‘12 tuinen in Eindhoven’, Uitgave naar aanleiding lezing Open Monumentendag 9 september 2012, website Architectuurcentrum Eindhoven.

Dieneke Onderdelinden, ‘Langs tuinen, parken en plantsoenen’, website tuinenstichting.nl

Marieke Tiekink, D.F. Tersteeg (1876-1942). De analyse van zijn beroepspraktijk, scriptie Wageningen Universiteit & Research, Wageningen 1987.

‘Hollandse Meesters. Tuinarchitect D.F. Tersteeg’, website tuinenstruinen.org, 26 juli 2015.

T.J. Weijschedé, J. Kruit en J.R. Mulder, Landschapshistorische studie Karpen-Eckart-Koudenhoven. Een cultuurhistorische- en landschappelijke verkenning ten behoeve van de Planvorming. Alterra rapport 1331. Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen 2006.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang het laatste nieuws in je inbox